(trans'port) o. (-en)
I. Eig. het transporteren :
1. (1) vervoer : het van goederen; iemand op- stellen naar een onbekende bestemming.
2. (2) overdracht van een getal voor het optellen, van de ene bladzijde op een andere.
II. Metn. [van I I] het vervoerde : een gevangenen.