m. (-pen; -je) [< schoppen]
1. stoot al schoppend toegebracht : hij gaf de hond een -; het voetbalspel met een vrije beginnen; een onder zijn broek krijgen, weggejaagd worden; iemand een onder zijn broek geven, hem wegjagen.
2. Veroud. zwaai met de schopstoel,alleen nog in uitdr.: de krijgen, afgedankt worden; iemand de geven, hem zijn ontslag geven, afdanken.