('na:) (joeg en jaagde na, heeft nagejaagd)
1. op de jacht vervolgen: wild -.
2. achternagaan om in te halen: twee katten die elkaar najoegen.
3. achternagaan om te grijpen of te doden: een dief, vijand -.
4. onrustig nastreven: een doel, een baantje -; de genoegens van het leven -.