('na:r) bn. en bw. (-der, -st) [~ nauw]
1. akelig, maar zwakker; de zieke is heel -, heeft een nare nacht gehad; nare gedachten, tijden; er aan toe zijn; spreken, schrijven; zich gevoelen. Syn. ➝ akelig.
2. weerzin teweegbrengend: een schouwspel. Syn. ➝ afgrijselijk.
3. onaangenaam, vervelend: wat een nare vent!; weer.