(sji'ne:sə) v. oeroude kunst der Chinezen.
1. De Bouwkunst,
die het monumentale mist, is gekenmerkt door de gestaarte dakvorm en vooral vertegenwoordigd door tempels (Tempel des Hemels te Peking), pagoden met negen en meer verdiepingen (Porseleinen toren te Nanking) en bruggen.
2. De Beeldhouwkunst,
vervaardigde boeddhabeelden en afgoden voor tempels en pagoden.
3. De Schilderkunst,
waarbij alle perspektief ontbreekt, legde zich vooral toe op het landschapschilderren in levendige, zuivere waterkleuren.
4. De Kunstnijverheid,
nam van oudsher een belangrijke plaats in, voornamelijk de brons- en later ook de porseleinindustrie.