('a:n) (spande aan, heeft aangespannen)
1. vastmaken aan een rijtuig : span de paarden aan.
2. vastmaken aan een trekdier : span de wagen aan.
3. het rijtuig en het trekdier onderling verbinden : span maar weer aan. Syn. inspannen, voorspannen.
4. sterker spannen : snaren -.
5. werk laten verrichten : zelf krijg ik het niet gedaan, ik zal hem -.
6. zich verenigen om gezamenlijk iets te doen ; met iemand -.
7. zich -, zich aan het werk zetten.