Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 19-04-2022

FOLKENIS (Abt)

betekenis & definitie

de 22 Abt van het eertijds vermaarde Klooster te Lidlum , in Friesland, was gebooren op het Eiland ter Schelling, in de Buurschap Lies. Na het overlijden van den Abt HESSELUS, werd hij, in het Jaar 1340, in deszelfs plaats verkooren. Te vooren was hij Pastoor en Deken van Hoorn, op het gemelde Eiland. Van lichaam was hij tenger en zwak, doch daarentegen kloek en grootmoedig van geest. Naauwlijks was hij Abt geworden, of hij vond zig genoodzaakt, het geld, door zijnen voorzaat HESSELUS verzameld, uit de kist te haalen, om den moord van LAAS te boeten, die door de Kloosterlingen was dood gesmeeten. Vervolgens moeter een tweede moord geboet worden : te weien, die van TAILINGIUS, Koster van [i]St.

Gregorius [/i] Kerk, te Asserburum, insgelijks door eenen Lekebroeder omgebragt. De Abt, dei dit bloedgeld moest betaalen, en zulks moede werd, besloot, de Kloostertugt te hervormen. Ten dien einde deed hij een grooten en hegten Kerker bouwen , om de kwaaddoeners daar mede afteschrikken. De boekerij, welke de Monniken, in plaats van ’er gebruik van te maaken, den wormen tot een prooi hadden en gelaaten, werd gezuiverd en met de beste boeken van dien tijd verrijkt. Ook deed hij de muuren van het Klooster herbouwen, en nog veele andere verbeteringen maaken. In zijnen ouderdom deed hij vrij willigen afstand van het Kloosterbewind, en vertrok, in het Jaar 1439 naar ter Schelling. Na een rust van elf Jaaren genooten te hebben, aanvaardde hij, op sterk aanhouden, ten tweedemaale het bestuur. FOLKERUS, thans de tugt willende herstellen, en zelfs van den Kerker gebruik maaken, laadde zig hier door den haat der onhandige Kloosterbroederen op den halze, die van tugt noch van verbetering hooren wilden. In gevolge daar van beraadslaagden zij onder elkander, hoe zij hem best aan zijne dood vijanden, de RROODAMA’S, zouden overleveren, en bepaalden hun dag en uur, wanneer zij den ouden man in den hof zouden kunnen overvallen. Zij namen hem gevangen, bonden hem met koorden, sleepten hem bij de haaren uit het Klooster, en joegen hem weg. Dit alles geschiedde in ’t aanzien van alle de Kloosterlingen. Hij overleed weinige uuren daar na, en werd begraaven in het Graf, dat hij voor ztg zelven gemaakt had.

WINSEMIUS; Kerkl. Oudh. van Friesland, II Deel.

< >