Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

DOORNWEERD, (‘t Huis)

betekenis & definitie

behoorende aan de Heerlijkheid van dien naam, staat niet verre van den Rhijn, aan den voet van een zeer schoonen berg. Men wil, dat het zelve, in het jaar 1260, gebouwd is, door eenen BAREND VAN DOORNWEERD.

Men gaat, door een steenen Voorpoort, langs een deftige laan, naar het Kasteel, Slot, of Huis, zo men het noemen wil, boven welker ingang twee Wapens staan. In het Kasteel zelve, dat rondsom in zijne graften ligt, komt men over een vasten brug. Het zelve heeft een sierlijken Toren, en van binnen ruime en fraaije vertrekken. Ten Noorden van het zelve is het Doornweerdsche Bosch, dat met zwaare eiken boomen bezet is. In het Bosch is een fraaije Waterval, van merklijke hoogte. Ook ontspringt, van den kruin van eenen hoogen berg, een frissche bron, die het Bosch, met verscheiden aderen, doorvloeit, loopende heel tot aan de weleer daar zijnde Hunneschans. FREDRIK WILLEM, Keurvorst van Brandenburg, hield, in de jaaren 1635 en 1636, wanneer hij LOUISA, Prinsese van Oranje, dochter van Prins FREDRIK HENDRIK, ten Huwelijk verzogt, daarop, bijna anderhalf jaar, zijn verblijf. Aan de Heerlijkheid en Hof van Doornweerd zijn veele Hofsteden, door heel Gelderland verspreid, leenroerig; waar van de voornaamste liggen in de Kerspelen, Hedichem, Bornehum, Eede, in de Over-Betuwe, 't Oostbroek, Doorebeek, Hardewolde, van 't Stroo, Onder-Gader, van Twel, Harwen, t’Elft, Ruet, Angeren, Hervelt, Driel, Hettern, Randwijk, Hijen-Dooreweert, te Boeningen, en Weichem, in’t Rijk van Nijmegen, te Groessen, Entwel, de Lijmee, te Niel, enz. ’t Geslacht-Register van de Heeren van Doornwoert vindt men bij SLICHTENHORST, in de Geldersche Geschiedenissen, fol. 112, 113.

< >