Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

DECKER, JEREMIAS DE

betekenis & definitie

door den grooten VONDEL, een Dichter van eene Cierlijke Netheid genaamd, was geboren te Dordrecht, omtrent het jaar 1609 of 1610. Zijn vader ABRAHAM DE DECKER en zijne moeder MARIA VAN BRANDEN, waren, op den 3den April des jaars 1607, in den echt getreden.

Dus zijne geboorte niet veel vroeger dan in het eerstgemelde jaar kan gesteld worden, en ook niet veel laater, vermits hij elders, in zijne Rijmoefeningen, te kennen geeft, dat zijn broeder, die in het jaar 1610 geboren werd, toen nog verre te zoeken was.De vader van onzen Dichter had, in zijne jeugd, den krijgsdienst waargenomen, en was als Vaandrig tegenwoordig geweest binnen Oostende, toen hetzelve door den Aartshertog belegerd was. Daarna had hij zig te Dordrecht nedergezet. Zig aldaar in den echt begeeven hebbende, en nadat deze zijn zoon hem aldaar geboren was, begaf hij zig, met zijn huisgezin, naar Amsteldam, alwaar hij zig op den koophandel schijnt te hebben toegelegd. Doch ongelukkiglijk daar in geslaagd zijnde, geneerde hij zig als Makelaar, waarmede hij, door nijverheid, het nodig onderhoud voor zijn huisgezin verschafte.

Dat hij dezen post bekleed heeft, blijkt uit de volgende dichtregelen van J. DE DECKER, in zijne Rijmoefeningen, II Deel, p. 32a, daar hij zijnen vader deze woorden in den mond legt:

'k En hoeve, op afgeleefde beenen

Voortaan niet meer, door sneeuw en slijk,

Langs Water, Dam en Nieuwendijk,

Om kleenen Makelloon te loopen.

Ook schijnt het, dat onze Dichter zijnen vader daar in geholpen heeft. Nog maakt hij, in verscheidene zijnen versen, gewag van den ijver en bekwaamheid, om hem, in zijne vroege jeugd, in de Taalen, in den Godsdienst, en in ’s Lands Geschiedenissen te onderwijzen: dus zingt hij, II Deel, p. 312.

Helaes! 't bedrijf der Helden,

Zult gij voortaen niet meer

Ophaelan nog ons melden,

Wat Meeteren weleer

Heeft op 't papier gezet,

Wat Bor ons heeft gegeeven,

Wat Froisard heeft geschreeven,

Commin en Monstrelet.

Dat JEREMIAS zig niet alleenlijk met zaaken, den koophandel betreffende, bezig hield, is gebleeken uit zijne kundigheden, zo in de Latijnsche, Fransche, Engelsche als Italiaansche Taalen. In het jaar 1661 gaf hij eene overzetting uit het Fransch in het licht, van MATTHEUS, Historie van AElius Sejanus, en, eenige jaaren laater, zijns vaders vertaaling, mede uit het Fransch, van FLORUS en EUTROPIUS. Niet alleenlijk verstond DE DECKER de gemelde taalen, maar hij arbeidde ook naarstig aan de verbetering der Nederduitsche taale, waarvan bij, voor zig zelven, eene Spraakkunst vervaardigde. Nogthans was de edele Dichtkunst zijne aangenaamste oefening. Na BUCHANANUS, BAPTISTA, of Dooper, uit het Latijn overgebragt te hebben, gaf hij deze zijne vertaaling, in 1652, in ’t licht. Zijn uitvoerig Hekeldicht, de Lof der Geldzucht, werd eerst na zijnen dood uitgegeeven. Voorts zijn ’er, in den laatsten druk zijner Rijmoefeningen, die, in door BROUERIUS VAN NIDEK zijn uitgegeeven, veele soorten van gedichten, die in de voorige Uitgave niet te vinden zijn, en onder dezelve eene verzameling van Puntdichten, in welke hij de beste Nederduitsche Dichters, zo niet overtrof, ten minsten evenaarde.

JEREMIAS DE DECKER overleed in de maand December des jaars 1666. Zijn afbeeldzel gaat in prent uit, met dit volgend zesregelig vers, van den Heer B. VAN NIDEK, die ook ’s mans leven voor zijne Rijmoefeningen geplaatst heeft.

DE DECKER, die, op 't spoor van VONDEL, taelgebreken

Tte keer gaet, en in 't Dicht het schoonste Duitse leert spreeken,

Die slagpen aen de wiek der ed’le Poëzij

Herleeft in deze print, naer REMBRANTS schilderij;

Voor wien der Dichteren, voor wien hebt gij te zwichten?

Natuur, verstant en konst volmaeken zijn gedichten.

< >