(1967) (jeugd) burgerlijk iemand; een vertegenwoordiger van het establishment. 'Zulthoofd' werd destijds gelanceerd door het jeugdblad Hitweek. Zie ook nog zultkop* dat meer op een domoor slaat. Het woord 'verzulting' betekende ooit 'verburgerlijking'.
• Nee, die dikbuiken moesten wachten tot Sandberg met pensioen moest. Toen konden ze een goed opgemaakte, Playboy lezende zulthoofd benoemen. (Hitweek, juni 1967)
• Hans zal ze dan ook vertellen dat sinds hij met de sjoo begon hij elke dag gemiddeld twintig maal wordt opgebeld door mannetjes, die zo graag een keer willen komen kijken, ja zelfs een wat vieze interesse tonen of vragen of ze een van de blote meisjes voor een avond kunnen huren. Zullen wel zulthoofden zijn. (Hitweek, 13/09/1968)
• Zulthoofd: vertegenwoordiger van het establishment. (Rouke G. Broersma: Recht voor z'n raap. Jargonboek voor hippe en andere vogels. 1970)
• 'We hebben dat bleke zulthoofd ook te pakken gehad,' riep hij fier. (Miep Diekmann: Dan ben je nergens meer. 1975)
• Zulthoofd: domoor. (Kristiaan Laps: Nationaal scheldwoordenboek. 1984)
• Een en ander betekent alleen dat Spandau Ballet en Culture Club op de radio net zo vlak en slap klinken als Reo Speedwagon en alle zulthoofden die de populaire radiostations controleren denken ook dat ze dat zijn. (Vrij Nederland, 10/11/1984)
• ... een aantal extreemrechtse zulthoofden met stiletto's. (Humo, 03/12/1987)
• Wie nu nog 'punx not dead' roept is 5 jaar van de aardkloot verdwenen! Dus zulthoofdjes: verander vlug. (lezersbrief in Fabiola, februari 1988)
• Ach..... een zulthoofd op Binnenland. (het Parool, 29/10/1988)
• Weizman omschrijft het duo als 'een paar zulthoofden, met aan fascisme grenzende ideeën.' (het Parool, 18/02/1989)
• Zulthoofd: in de roerige zestiger jaren opgekomen uit de provobeweging als scheldwoord voor een vertegenwoordiger van de benepen bourgeoisie. (het Vrije Volk, 26/06/1989)
• De vice-president is een nogal aardige, eenvoudige man met een middelmatig verstand, niet het zulthoofd of de engerd die de volksmond van hem maakt. (de Volkskrant, 26/09/1992)
• Binnen zat Koningin Juliana en buiten op straat deelden jongeren pamfletten uit gericht tegen 'de zulthoofden' die over jongeren vergaderden. (Elsevier, 16/10/1993)
• God, dat kan niet missen, is volgens zulke zulthoofden de ideale handelswaar. (Trouw, 06/01/1995)
• Alles wat de politiek smerig maakt, de carrièrejagerij, de corruptie, de schijnheiligheid, onmiddellijk schiet dan dat zure zulthoofd (Piet Bukman, nvdr) voor je geestesoog. (Nieuwe Revu, 17/09/1997)
• Ik word misselijk van domme feessie-bouwers en dronken zulthoofden die voor me gaan staan: 'Ik ken jou ergens van!' (Nieuwe Revu, 16/08/2000)
• Toen het inzicht doorbrak dat 'onder lang haar ook een zulthoofd kon schuilgaan', werd Hitweek omgedoopt in het tweewekelijkse Aloha. (het Parool, 31/07/2003)
• Tenslotte roept nog één superdeskundige, om op te vallen, dat iedereen het verkeerd heeft bekeken, terwijl één laatste columnist, schoorvoetende relativeerders definitief relativerend, de discussie een discussie van zulthoofden noemt. (Gerrit Komrij: Gouden woorden. 2005)
• ‘Zulthoofd’ is vermoedelijk de mooiste term die we aan Hitweek te danken hebben, naast beatmuziek-gerelateerde woorden als ‘platelaar’ en ‘hitpuree’, die echter weer snel in de vergetelheid verzonken. Een zulthoofd staat voor een square, een burgerlijke en conventionele figuur zonder originele gedachten, en wars van de geneugten en bewustzijnsverruiming die de (soft)drugs en een vrije levensstijl brachten. Het in 1967 gelanceerde woord had dus duidelijke tegencultuurconnotaties, drong zelfs binnen in de algemene spreektaal en hield het tot ongeveer de eeuwwisseling vol. (Jan J.B. Kuipers: De vlucht naar boven. Tegenculturen in Nederland in de jaren zestig en zeventig. 2023)