1) (19e eeuw) (Barg.) gulden. Kijk onder sjoof!
• Soof, gulden. (Onze Volkstaal. Deel 3. 1885. Alphabetische Woordenlijst van het Bargoensch)
• Nou, leen me dan nou maar een zoof, Piet... (Bernard Canter: Twee weken bedelaar. 1900)
• Meheer Boassohn - uwes zel 'm wel kanne, van de firma Boassohn en Krotekoker, makelaars in vodde - nou maar, meheer Boassohn het me d'r onderlaas nog vijf en twintig zoof op gebooie. (F. Bordewijk: Fantastische vertellingen. Bundel 1. 1919)
• En Mooie Karel vischte nóg omzichtiger en nog onverschilliger naar Corry. Maar ook dien erwtenblazer had hij in de ramen. Kon hem linke! Voor een soofie nóg nie. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Jozef kan nu best die twee zoof missen, heeft voor Peisach toch ook zijn geld van de gèwre (begrafenisfonds) gehad. (Maurits Dekker: Amsterdam. 1931)
• (H. Beem: Sje-eriet. Resten van een taal. Woordenboekje van het Nederlanse Jiddisch. 1967-1975. 3e ongewijzigde druk)
• (H. Beem: Uit Mokum en de Mediene. 1974)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• De rijkste naamgeving kent de gulden: baardmannetje, bal, blauwe, blik, flip, florijn, kakie, knoop, kop, kopstuk, man met de stok, neut, pegel, philippie, piek, piekelman, pieterman, pop, rad, rokmannetje, soof, stokmannetje, vloer, voorwiel (de rijksdaalder wordt wel achterwiel genoemd), wiel en zilverbron. (het Parool, 25/11/1998)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)
2) (1993) (inf.) verkorting van antroposoof.
• De wijze (soof) dokter (iatro) is zijn profeet en het universum zo knus als een luierreclame. (het Parool, 14/08/1993)
• Kritisch plukt de een aan een Indiaas sjaaltje van de ander. 'Jak, dat is een echte sofensjaal.' Wat is het ergste van een soof? 'Ze zijn zo rustig, daar word je soms echt helemaal gek van.' Prettig ruziemaken met een soof lukt niet. Als je ze uitscheldt, voor soof natuurlijk, schelden ze niet eens terug. (de Volkskrant, 25/02/1995)
• Als je antroposoof bent, neem je een antroposofische huisarts, ben je het waarschijnlijk volledig met de dokter eens als hij homeopathische kruidnagelthee, laurierbladerenkorrels of komijnzaadjesextract voorschrijft, vind je het niet erg als je kind een dag of wat rondjes van 40.1 draait en alles letterlijk en figuurlijk stevig uitziekt. Dat is een vrije keuze. Maar als je geen soof bent, sterker nog: je bent iemand die niets met deze theorieën te maken wil hebben, je bent zelfs bang dat je kind er onherstelbaar door beschadigd kan worden, dan vind ik dat de antroposofische arts je hoort te waarschuwen dat hij een aanhanger van Rudolf Steiner is en bepaalde medicijnen liever niet geeft. (Youp van ’t Hek: En het bleef nog lang onrustig in mijn hoofd. 1996)
3) (1844) (jeugd) iemand die voortdurend met z'n neus in de boeken zit; studiebol. Verkorting van filosoof?
• Soof! Je lult als een boek. (J. Kneppelhout: Studentenleven. 1844)
• Soof: stuud. 'Altijd denkertjes en wijze opmerkingen van die soof.' (Marc Hofkamp en Wim Westerman: Aso's, Bigi's, Crimi's. Jongerentaalwoordenboek, 1989)
• (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)
• Vooral Mozart deed in de natuur wonderen, dat wist iedere soof … (Adriaan van Dis: Leeftocht. Veertig jaar onderweg. 2007)