Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 30-10-2022

soejangen

betekenis & definitie

(1926) (inf.) klagen, zeuren.

• Had ze aan Dorus net 'n goeie. Kwam ze óók bij hem soejangen: „Donder jij nou gauw op" - zei ie alleen maar - „of ik neem je bij je... en trap je zóó de deur uit." (M.J. Brusse: De lotgevallen van d’n Ouweheer Dorus. 1926)

< >