Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 02-08-2023

sjamfoeteren

betekenis & definitie

(1930) (inf.) sakkeren, vloeken. Ook: vals spelen.

• Hij ligt in het slaaphok te sjamfoeteren en te roepen, dat ze op moeten houden en te bed moeten gaan. (Antoon Coolen: Peelwerkers. 1930)
• Hij bezat dan ook niet de vroolijkheid des harten toen hij hier in den laten nacht kwam aangesukkeld; want, hoe moe hij ook was, toch had hij nog kracht genoeg om te sjamfoeteren tegen sneltreinen die steeds met vertraging aankomen en bommeltreinen die een mensch radbraken. (Joos Florquin: Lente van het hart. Brieven van Tijl aan Neleke. 1946)
• sjamfoeetere: vals spelen, oneerlijke dingen doen (Georges De Schutter & Jan Nuyts: Taal in stad en land. Stadsantwerps. 2002)

< >