(19e eeuw) (< Fr. Jean-foutre) (scheldw.) onbetrouwbaar persoon; schelm; deugniet; onder soldaten in Ned.-Indië een scheldwoord voor een infanterist.
• „Ben 'k eenwig 'n sjanfoeter als dat geen heikneutertje is!" zeide eindelyk de man met de aardappels. (de Groene Amsterdammer, 28/11/1880)
• Sjamfoeter, (klemt, op foe), znw., m . — Eerlooze kerel. Hij is 'nen rechte sjamfoeter. Ik betrouw dieë' sjamfoeter geen haar. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)
• Schanfoeter m. z. n., deugniet, schurk n. h. Fr. Jeanfoutre. (C. Breuls: Vademecum handelend over Maastrichtsch dialect. 1914)
• de sjanfoeters, scheldnaam voor infanteristen. (J.J.M. van Dam: 'Jantje Kaas en zijn jongens,' Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, 1942-1948)
• Ouderen zeggen nog wel ooit: „’t Is een echte sjappietouwer (of sjanfoeter), waarmee ze een straatslijper bedoelen, waarvan iedereen last heeft; een gemene kerel, ’n doordraaier, ’n lanterfanter, ’n lichtmis, ’n rinkelrooier, ’n sjappie. (In dit verband zij gezegd, dat we bij Pieter v. d. Meer de Walcheren in „Mensen en God” lazen waar hij het voze parlementarisme van Frankrijk terloops aanroert: „Je weet beter dan ik, wat we van dat imbeciele stelletje „jeanfoutres”, die als parlementariërs het land zogenaamd regeren, moeten denken.” Hier komt dat woord dus tot zijn afleiding). (Nieuwe Tilburgsche courant, 28/03/1958)
• Slechte karakters (en scheldwoorden): Habschar, vetlap, motzak, mottigen digo, sjanfoeter, sloeber, loebas, schobbejak, bitskoemmer. Lakkere, luiszak, luiskremer, rotzak, kwaaie penning, heurk, oesem, does, steinezel, kniezer, hartvreter, Pruis, Isegrim, knorpot, bosbeer, koeion, flauwerik, Judas. (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)
• Sjamfoeter. Deugniet. Schoft. Onbekwaam iemand. (Fr. Jean-foutre). (Edmond Cocquyt: Nieuw Gents Idioticon. 1995)
• Sjamfoeter. zn.m. deugniet, schelm, sloeber. Mé den diê mutte oeppasse, want da-d-is ne sjamfoter zenne! Komt waarschijnlijk van het Fr. s'en foutre = aan zijn laars lappen, er niet om geven, enz. (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• (Jack de Graef: Het Antwerps dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999. 11e druk)
• (Ton Spruijt: Johannes. Het groot Jannenboek. 2001) p. 87
• (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)