Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 18-04-2021

schoremenal, schorem en al

betekenis & definitie

(1906) (Barg.) rotzooi; tuig.

• (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1914)
• De rijksveldwachter ia te Steenwijk vóór hem in den trein gestapt. Hij herkende mij, zegt hij, „met schorem en al!" (Nieuwsblad van Friesland, 08/10/1926)
• (J.G.M. Moormann: De geheimtalen. 1932)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Henry Roskam: Boeven-jargon. 1948)
't Was ook soort waar die mee omging, Kesioen en Letjekak en Olliepollie, schorem-en-al, anders niet, .... (Frederik Pieter Groot: De verloren hoek. 1967)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Hans Heestermans: Luilebol!: het Nederlands scheldwoordenboek. 1989)

< >