Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 17-08-2023

rottenaar, rotter, rotteraar

betekenis & definitie

(19e eeuw) (Barg.) verachtelijk persoon; klootzak; verrader.

• Rottenaar, (barg.), verrader. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Rotteraar: verrader. (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Het was hem zelf ook niet heel klaar waarom hij tusschen al die boosdoeners, die afdreigers en rotteraars, die schoreme gavvers bleef plakken. (Is. Querido: De Jordaan. 1912)
• In Stijn, als hij zoop en die sloome pelgrim zich liet omkoopen met borrels, door allerlei rotteraars en grandig schorem van zeedijk en Spui. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• Het groeide d'r ineens vol met dekkels en knopsmerissen. Ze dede me de paternosters an en ons heele stel ging hoog. Tegenover de goochemerd wou ik louwpoekele, maar laat die doorslaande! nou alles doortimmere toen-die op de piano zat. En daar kreeg ik door zoo'n rottenaar kimmel maandjes op te knappe, omdat ik van de gouwe ploeg ben. Ik had hem nog gezeit, hou je sjakes, toen we uitgingen om dat spiezertje te maken. Is dat wat, om je kameraad te versliegere!" (J.A. Visscher: Schooier waar ga jij naar toe? 1939)
• Op eens roept er een van de vrouwenzaal: 'Hou jullie nou je bek dicht, rotters!' (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946)
• Ga wég!... Jij bin 'n lamme buiser... 'n rotteraar... (Sybren Pollet: De geboorte van een geest. 1974)
• Rotter, rotterd, Rotzak. Wa bè je toch 'n rotterd. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• rotteraaars, spelbrekers, spionnen, verklappers, Querido Jordaan. (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)

< >