(1897) (scheldw.) onbeschaafd persoon; iemand met grof gedrag. Een afleiding van proletariër, dat van het Latijnse 'proletarius' komt: oorspronkelijk bij de Romeinen een bezitloze; iemand die alleen goed genoeg was om recruten te produceren. Onder studenten hoor je wel eens het scheldwoord 'vuile zaadproleet'. Van Nierop (Nieuwe Woorden, deel II, p. 142) vermeldt 'prollig'. In de hedendaagse jongerentaal vaak verbasterd tot 'prolo' (zie Hoppenbrouwers). Studenten hebben het wel eens over een 'proletensigaar': een goedkope sigaar van zo slechte kwaliteit dat men er moet van overgeven. Fransen gebruiken de term 'prolo'.
• Hij was zeker iemand van heel minne komaf, een prool of zoo iets, een „Spiesbürger" in zijn opvattingen, zouden ze in Duitschland zeggen — want dat gaat samen, zie je: een prool heeft perse geen begrip van poëzie. (Tjeerd Flappuith: Toen ik Indisch student was. 1902)
• Te Utrecht — en misschien is het elders ook zoo — vinden de alleraanzienlijkste jongelui het zelfs noodig, naast de studenten-sociëteit er nog een afzonderlijke sociëteit op na te houden, waar zij geen last hebben van de nabijheid van „proleten". (G.W. Kernkamp: Studentenzeden. 1912)
• Gu Versing ontnam haar de theepot en hielp haar kopjes uitzetten met die bestudeerde en welbewuste hoffelijkheid, die haar altijd zo vermoeide, de hoffelijkheid van een jongen, die zichzelf ziet hoffelijk zijn en zichzelf dan goedkeurend toeknikt omdat hoffelijkheid tot be-schaving behoort en de student tegelijk correct en intellectueel is, boven de 'veebonk' en de 'tandenprol' zo goed als boven de kantoorvlerk en de schoolfrik onmiskenbaar verheft. (Uit het leven van een denkende vrouw. Door Justine Abbing, pseudoniem van Carry van Bruggen. 1e druk 1920. Herdruk 1985)
• 'Als je klaar bent met doceeren, Ben.... mogen we hier dan nog even je gewaardeerden raad? Kijk, de zaak is deze: Walter en Willy vinden.... dat er toch tegen dien kerel.... dien kranten-proleet....' (Carry van Bruggen: Eva. 1927)
• Gaan ze manlijk zich te buiten
Aan een dievige proleet... (Willem van Iependaal: Liederen van de zelfkant. 1932)
• Neturelek, we binne maar prolete hé?... Ghetto-smauze hé? (Israël Querido: Het volk Gods. 1932)
• We zijn toch geen prolete, die maar bikke wat de noodzaak voorschrijft?! (Willem van Ie-pendaal: Polletje Piekhaar, 1935)
• 'Proleten!' ontplofte mevrouw woedend. 'In welke achterbuurt horen jullie thuis?' (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop. 1937)
• Kraaievoet zei iets van 'prollen' en Koppes bestelde een 'angst'. (Jan de Hartog: Ratten op de trap. 1937)
• "Wat moet je een prol zijn om zóó jong drieduizend gulden op de bank te
hebben", zei Bob. (Willem W. Waterman: Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen? 1944)
• De voorname rust aan boord, waaraan de schaarse passagiers zich na de eerste dagen zo cor-rect hadden aangepast, en die zelfs de obligate storm in de Golf van Biskaje had doorstaan, werd ineens verstoord door de harde toneelstemmen van die verbijsterende prollen. (Jan de Hartog: Gods Geuzen. 1947-1949)
• .... een doodgewone burgerprol, die zich in alle opzichten als hun meerdere gedroeg. (Simon Vestdijk: De kellner en de levenden. 1949)
• Fielt, schoft, proleet, beul. (W.F. Hermans: Paranoia. 1953)
• Lekker, hij moet weer afzakken, die proleet! (Henri Knap: Rijdt u ook zo auto. 1953)
• 'Eens prol, blijft prol,' zei Bloem en hees verder. (Piet Bakker: Zo was het. 1957)
• Proleten, die zijn naam amper konden spellen, namen hem in de maling. (Piet Bakker: Zo was het. 1957)
• ... een christelijke romanschrijfster stond op en riep met schrille stem: 'Schoften! Proleten', ... (Remco Campert: Een ellendige nietsnut. 1960)
• Eéns prol, blijft prol, zei Bloem en hees verder. (Piet Bakker: Zo was het. 1962)
• Ja, Haarlem was de stad waar de mannelijke jeunesse dorée het monopolie had van de deftige tred, die Blauw de Kamelenpas of de Eierendans noemde, maar Blauw hoorde tot het slag mensen die ‘bùr’ waren, burgerlijk, en dat was voor de chic het ergste wat je van iemand zeggen kon. Ze bedoelden daarmee de mensen van mindere kom-af. Dat waren ‘prollen’ die onder geen voorwendsel in hun kaste opgenomen werden, ook al waren ze zoals Blauw Doctor in de Filosofie. (Apie Prins: Ik ga m’n eige baan. 1963)
• ... de nieuwe gast, die, hoezeer gemeentesecretaris, misschien wel een even grote prol zou blijken te zijn als die tweederangs meubelmaker... (Simon Vestdijk: Het verboden bacchanaal. 1969)
• Nee nee nee, die prol, die Van Heusden, hoe heet die prol, die textiel-proleet, die maakt daar een sport van en als een schilderij bij wijze van spreken f 475 kost dan krijgt hij het toch nog voor elkaar dat hij het - (Henk Romijn Meijer: Lieve Zuster Ursula. 1969)
• Waar haalt zo'n doodgewone zakenprol het lef vandaan? (Leonard Huizinga: Prins Adriaan en Prins Olivier. 1969)
• Durven jullie, luizige proleten, tegen mij te spreken? (Jacob Zwaan: Soldaat in Indië. 1969)
• Het stoorde hem niet erg dat 'die proleten', 'die kunstluizen' hem niet mochten. (Boudewijn van Houten: De Ontgroening. 1971)
• Zo klinken bios en bieb (hibliotheek) mij meisjesachtig in die oren; prof, lab, soos en prol behoren tot de studententaal, luit voor luitenant is soldatentaal, temp voor temperatuur verpleegsterstaal, juf lagere-schooitaal. Pon en toffels voor nachtjapon en pantoffels klinken huiselijk., maar bus voor autobus en foto voor fotografie bezigt iedereen en ook; hij is in zijn hum voor; in zijn humeur. (Tubantia, 06/06/1974)
• In de schooljongens- en studententaal bestaat een neiging woord-delen te gebruiken in plaats van het volledige woord. Er wordt gesproken van soos voor sociëteit, van gym voor gymnasium, van lab voor laboratorium, van prol voor proleet en van prof voor professor. (Nieuwsblad van het Noorden, 15/01/1977)
• Verdomme, proleet, daverteljemenou pas! (Bouke B. Jagt: De muskietenoorlog en andere verhalen. 1978)
• Soms handelt de heer in je, soms de proleet. (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982)
• Rix leek vrij opgewonden over het hele verrekt onnozele voorval. ‘Trap op je eigen tenen, proleet!’ riep hij nog. (Herman Brusselmans: Prachtige ogen. 1984)
• 'Leuke tent,' zeg ik. 'Gezellig, zo'n hok met proleten.' (Joost Zwagerman: Gimmick. 1989)
• ‘Schandáálig!’ fulmineerde het mens. ‘Zo’n-zo’n, zo’n proleet!’ (P.F. Thomése: Haagse liefde & De vieze engel. 1996)
• Het was een louche figuur, een dikke platpratende proleet... (Hans Dorrestijn: Finale kwij-ting. 2000)
• Maar die oude clubs willen een beetje Porschevrij blijven. Niet te veel proleten dus. (NRC Handelsblad, 03/03/2001)
• Ik hou niet van patjepeeërs en proleten. (Nieuwe Revu, 03/07/2002)
• De VVD-ministers ergeren zich kapot aan het gedrag van de LPF'ers -Heinsbroek wordt un-verfroren als 'proleet' betiteld- maar zij laten de agenda zo wel aan hun LPF-collega's. (Els-evier, 21/09/2002)
• Roy neemt nog een boterham en begint op gedempte toon over het proces tegen de moordenaar van Pim Fortuyn. ,,Die kerel is echt niet achterlijk'', is zijn commentaar op Volkert van der G. De fans van Fortuyn noemt hij 'proleten'. (Trouw, 25/04/2003)