(1908) (sch.) plotseling.
• De grap is kostelijk geslaagd, maar doet ons plotseloos zeer wantrouwig omzien naar het telegram gisteravond gepubliceerd waarin onza correspondent te Soerabaja ons meldt dat... Hilgers gevlogen heeft. (De Preanger-bode, 02/04/1913)
• Na zoo'n bui van bandelóósheid kwam hij soms tot moedelóósheid en tol plotseloos berouw. (De Sumatra post, 01/10/1924)
• ‘Hij kon zo slecht gemist worde... Zo'n goeie lobbes en nou... dood! Als we meheer de officier tenminste maar houwe magge... Wat een ramp! Wat een ramp!’
‘En alles zo plotseloos!’ werd er gesnotterd. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)