Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 13-12-2021

pik in, ‘t is winter

betekenis & definitie

(1900+) (sch.) gezegd wanneer iemand zich iets onrechtmatig toeëigent. De winter is er enkel retorisch bijgehaald. Volgens Van Lennep bestond de uitdrukking al tussen 1922 en 1928, maar werd ze vooral populair tijdens de oorlogswinter, toen men voedsel en allerlei spullen best kon gebruiken. Volgens Van Dale (Taalscheurkalender 2019) is de uitdrukking veel ouder, rond 1900 was ze al courant. Ze werd al opgetekend in een toneelstuk uit het begin van de 20e eeuw.

• D'r sit 'n gaatje in d'r mandelien... 'n kedau van Stelio op se sterfbed... Pik in,... 't is winter! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• As mijn kaart twee maal gewonne het, zeg, dan denk ’k: pik-in, ’t is winter. (Alex Booleman: Verdoemenis. Het leven van een speler. 1931)
• Ik denk maar zo: pik in, ‘t is winter, ‘n extra grijpstuiver voor de kleine jongen! (Jan Mens: Er wacht een haven, 1950)
• De vogel die op de Tienerpagina van Het Parool zijn dagboek bijhoudt, maakt met plezier gebruik van nogal slome, onbenullige uitdrukkingen. Om een goeie lullige sfeer aan te duiden, bedient hij zich van termen als: Pik in, 't ls winter, Gefelisiflapstaart, Van Wegwezensein (= Maken dat Je wegkomt), en bijvoorbeeld Jaap Verveling en Piet. Wanhoop. Een stap terug naar de jaren vijftig, de tijd van Hee Poppelepee. (Algemeen Handelsblad, 12/08/1967)
• Inpikke, w.w. Ook: inpalmen, aanpakken. Zegsw. pik in, ’t is winter, pak aan, het is best te gebruiken. (J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Pik in, 't is winter! Die zijn voor opa! (Harry Mulisch: Hoogste tijd, 1985)
• Na precies vijftienhonderd meter kwam ik ten val, er lag een dode aal die ik niet meer kon ontwijken, toen er 9.16.30 op de klokken stond. Pik in 't is winter, moet ik toen gedacht hebben. (Freek de Jonge: De brillenkoker, 1990)
• Pik in, 't is winter. (Heere Heeresma: Een jongen uit plan Zuid. 2005)

< >