(19e eeuw) uitroep om aan te geven dat wat de andere zegt ongepast of onjuist is. Eveneens in het Duits.
• Papperlapap! ich was in 't jeheel niet boos. (Justus van Maurik: Uit één pen. Novellen en schetsen. 1886)
• Papperlapap! 'n benefiz - so'n praatje kennen wir; das heb jelui komödianten-volk immer bij der hand; wann's voorbei ist, krijgt jelui gewoonlich kein cent, dann ist alles sjoon op. (Justus van Maurik: Papieren kinderen. 1888)
• Papperlepap! Dan konden we nog wel eens om haar gaan duelleeren. (Jo Ufkes: Een vroolijke Frans. 1913)
• Papperlepap: in-keurig protest, blijk van niet-instemming met andermans woorden. Wordt steeds minder vernomen. (het Vrije Volk, 28/08/1989)