(19e eeuw) (Vlaanderen, inf.) aan de zwier gaan.
• Erop hebben zitten (op scheut gaan): b.v. Hij heeft er 6 maanden op zitten: hij heeft 6 maanden niet gewerkt. (Jacobus van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. 1914)
• op scheut gaan, uitgaan om te drinken, aan den zwier gaan of op zwik, op schok gaan (Schuerm. 586 a; Rutten, 199 b; Antw. Idiot. 1083; 1074; Tuerlinckx, 550; 554); scheut zijn, weg zijn (Leopold I, 49). (F.A. Stoett: Nederlandsche speekwoorden en gezegden. 1923-1925)
• (Paul van Riel: Kroegwoordenschat. 1998)