Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 11-06-2024

om zeep gaan (zijn)

betekenis & definitie

(1598) (euf. of sch.) doodgaan, sterven; in zwijm vallen. Eigenlijk: uitgaan om zeep te halen. Vandaar: voornemen om weg te kunnen gaan en in die zin: weggaan, verdwijnen, sterven.

• Hy is om zeep. Dat zegt men van ymand, die verre van honk gereist is, en lichtelyk nooit zal wederkomen. De reden van dit spreekwoord is my duister. Zoude het niet gesproten zyn van de bedevaarden naar Jerusalem, van waar de geachtste zeep gebragt word? Dan is daar aan vermaagschapt; Hy ligt in Jaffa. Ziet het eerste Deel, bladz. 53. Doch liever gis ik, dat gedoelt word op de kruisvaarden om 't zo genaamde H. Land te winnen; waar van 'er weinige wederkeerden, zo dat men die op dien tocht waren, doorschreef. (Carolus Tuinman: De oorsprong en uitleg van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal. Deel II. 1727)
• Hij is om zeep. [Dat wil zeggen: hij is dood. Ofschoon verschillende afleidingen van dit spreekwoord worden gegeven, zal de door Tuinman gegiste, en door Bilderdijk, in zijne Aant. op C. Huygens Koren-bloemen, VJ. bl 227, stellig verzekerde verklaring waarschijnlijk wel de ware wezen, dat men hier te denken hebbe aan de kruisvaarten naar Jeruzalem. De (Jeruzalemsehe) zeep die men in dien togt zou medebrengen, bleef achter, daar de kruisvaarders veelal in de gevaren, aan den togt verbonden, omkwamen.] (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862)
• om zeep bijv. nw., buiten kennis, in flaauwte. Hij is om zeep, buiten westen. Men wil dit spreekwoord afleiden van de kruisvaarders die de zeep uit Palestina medebragten. (J. Bouman: De Volkstaal in Noord-Holland. Inhoudende een lijst van woorden, die in deze provincie meer of minder gebruikelijk zijn. 1871)
• Spr. Om zeep zijn, om zeep gaan, ten ondere gaan, vergaan, sprek. van personen en zaken. D. B. Ze' fortuuntje zal gauw om zeep zijn. Oe' gezondheid is om zeep. 'Et land gaat om zeep. Dieë winkelier is om zeep. Ze' geld is om zeep. (Die uitdrukking wordt overal in VI.-België en zelfs in Holl. gebruikt.) (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1903)
• Maar mijn hart kan er niet tegen en die vervelende dokter heeft me bang gemaakt. Ik wou toch nog niet graag om zeep gaan, weet je. (Willy Corsari: Nummers. 1932)
• Om zeep gaan, a) achteruitgaan in zijn zaken, te niet gaan ; b) op sterven liggen ; zoo ziek zijn dat alle hoop op genezing mag opgegeven worden : (1809) Het loopt er al om zeep. Bed. Boer. 14. (T795) 'k Heb myn moeyjen zoo dikwils hooren zeggen, dat de Religie om zeepe ging. Sysse-Panne, i, 110. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• Daar gingen er nog een paar om zeep en de hele bende maakte rechtsomkeert en galoppeerde achter de oase weg. (Johan Fabricius: Het meisje met de blauwe hoed. 1974)
• (Frans Debrabandere: Wat woorden weten. 2000) p. 35
• Um zeep gaon. Om zeep gaan. Doodgaan; verloren gaan. Wat oorspronkelijk 'een boodschap doen' betekende, werd geleidelijk aan een voorwendsel om weg te gaan, te verdwijnen, te sterven. (Cor & Jos Swanenberg: Bij wijze van spreuken. Brabantse spreuken vergaard en verklaard. 2008)

< >