(1972) (sch.) (verspreking of spoonerisme) beukennootjes. Zie ook: jong* en lui; scheetjebeef*.
• (Piet Grijs: Blijf met je fikken van de luizepoten af. 1972)
• Snij dat bontje kloter trouwens met het snerp van de schede een scheetje beef af, dan glijdt het lekker door de pan. Serveren met neukebootjes en khomeinykaas, sterfopstraatworst of een slaatje bla. (de Volkskrant, 22/10/1998)
• (Jan Kuitenbrouwer: Oubotaal. De taal van de kromme tenen. 1999)
• In het bos zocht hij naar neukebootjes. (Jan Eilander: What's on a man's mind? 2007)
• (Inez van Eijk: Voor niks gaat de zon op. En zo is het. 2019)