(Mnl.) (cliché) bijna dood zijn. Reeds bij Vondel (1642): “Hij (Laërtes) gaet al met den eenen voet in ’t graf”.
• Reeds had hy één voet in het graf, wanneer Ludwina Van den Cruyce; eene beminnelyke jonkvrouw, hem op het doodbed kwam bezoeken. (Hendrik Conscience: Phantazy. 1837)
• Schaemt u niet al zyt ghy oudt van dagen:
Want een wys man seyt, al waert dat ick stonde
Met een voet in 't graf, end' ick niet conde,
Nochtans soud' ick wei willen leeren veel dingen. (Dirck Adriaensz. Valcooch: Den reghel der Duytsche schoolmeesters. 1875)
• A. : Hoe gaat het met Muller ? B.: Die staat met één voet in het graf. A.: En wat doet hij dan met de andere? (Haagsche courant, 06/12/1920)
• Wat is een weeuw? een schim; met eenen voet in 't graf. (De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645. 1930)
• Hij: „Ja, autorijden is eigenlijk levensgevaarlijk, want een automobilist staat altijd met zijn eene voet in het ziekenhuis en met zijn andere voet in het graf". Zij : „O ja, en waarmee geeft hij dan gas?"(Groninger dagblad, 22/09/1939)