Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 15-12-2020

mannetjesmakerij

betekenis & definitie

(1949) (ton.) gekunstelde uitbeelding van stereotiepen; karikaturaal toneel.

• Mannetjesmakerij wordt gezegd van een rol die in uiterlijke typering blijft hangen, dus geen mens geworden is. D.g. Bij het toneel dus in ongunstige zin gebruikt, maar bij de revue kan het juist in gunstige zin gebruikt worden. (de Nieuwe Taalgids. Jaargang 54. 1961)
• Tranen van medelijden druppen op mijn kussen, maar hoe puur die opwelling ook is, deze tranen bewijzen wel dat men bezig is met mannetjesmakerij van de gevaarlijke soort. (Hollands Maandblad. Jaargang 1988)
• En die zich zichzelf daarin als „artistieke homo Joep" toch wel wat al te gretig liet verleiden tot goedkope mannetjesmakerij?(Ons Erfdeel. 2003)

< >