(1953) (sch.) bakkebaarden. Ook enkelvoud: luizenladdertje (bakkebaard). Syn.: kinderkousjes*, koteletten*.
• .... John Gilbert, vaak met zwart krulhaar, snorretje en luizenladders langs de oren. (De locomotief: Samarangsch handels- en advertentie-blad, 25/07/1953)
• Zijn verdrietige kop, een bol geval met flaporen en een spiesneus, was verder opgedirkt met rossige luizenladders, die vanaf zijn slapen tot aan zijn onderkaken uitwaaierden. (Amigoe di Curacao, 14/07/1962)
• Als Bazip zich met zijn twee pilsjes omdraait ziet hij dat Una aan het dansen is, met een kleine zwarte jongen die bakkebaarden heeft tot ver op zijn kin. Luizeladders, noemde zijn moeder die vroeger. (C. Buddingh: De avonturen van Bazip Zeehok. 1969)
• Luizeladders: bakkebaarden. (Opoe Herfst. Samengesteld door het reclame adviesbureau Advertising Marketing + Design. 1973)
• ... als een brigadier met russische luizeladders.... (C. B. Vaandrager: De Hef. 1975)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Luizeladders – bakkebaarden. (drs. J. van der Spek: Zoetermeers woordenboek. 1981. Digitalisering en nabewerking 2011)
• Luizeladders: bakkebaarden; tochtlatten. (Sibrand de Grauw en Gerard Gast: ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes. 2014)