Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 21-10-2021

looien daai, looiendaaier, looiendet

betekenis & definitie

(1944) (schol.) loden knikker. Ook: looier*. In het tweede citaat is sprake van een kogelstoter.

• De meisjes waren vriendelijk en babbelgraag, met poëziealbums en halskettingen van gekleurde zonnebloempitten. De jongens met gekleurde stukjes glas en „looien daaien” ini hun zak en vol ondeugende streken. (Werkend volk, 29/12/1944)
• Wang aan wang staat bjj daar te wikken en te wegen met zijn 'looien daai' en dan ineens ontploft hij, en vliegt de kogel door het zwerk. (Leeuwarder courant, 21/08/1971)
• Je had ook daaien van lood. Per definitie waren .die zwaar. Verder had je glazen stuiters, maar die vormen een hoofdstukje apart, want ze werden vrijwel uitsluitend gebruikt door meisjes, die bikkeltje speelden. De looien daaien evenwel waren een kostbaar bezit, wanneer je keizerde. Als je keizer was legde je een knikker in een holletje tussen de straatstenen. Je kameraad moest proberen van drie 11 afstand met zijn daai de jouwe uit zijn holletje te verwijderen. Het spreekt vanzelf, dat een looien daai veel vinniger kon vechten, dan zon geval van klei. (Nieuw Israelietisch weekblad, 17/09/1971)
• Het knikkerseizoen lijkt alweer begonnen. In elke stad noemen kinderen hun knikkers anders. In Hoorn doen de volgende namen en waarden de ronde: de kleine knikkers zijn onderverdeeld in: uppie, eentje, tweetje, drietje, zesje en mooitje (twee uppies ruil je tegen een eentje). Een mooitje is zes eentjes waard. De grote bonken heten: allesie, riviertje, porseleintje. chinesie (alle vier te ruilen tegen 24 eentjes), katte-oog. glazen mooitje. sneeuwwitje, slingertje. piraatje (zijn 48 eentjes waard), spettertje (96 eentjes), looiendet (een loden knikker, die maar liefst 132 eentjes waard is). (Trouw, 22/02/1983)
• En dan de doffe plof als de looien daai in het knikkergat belandde. (J. Bernlef: Doorgaande reizigers. 1990)
• De derde regel luidt: 'de baard van vlas ogen looie daaien'. Hier wordt de Amsterdamse straattaal poëzie: 'looie daaien', de bijna vergeten naam voor ijzeren knikkers. (De Volkskrant, 13/05/1994)
• … twee oren om te horen twee ogen om te zien hoe een looien daai een stuiter raakt hoe een pooier daar een stuiter schaakt hoe een dooier naar een ruiter smaakt… (J. Bernlef: De schoenen van de dirigent. 2013)
• Ik lag op de grond in het kamertje waar mijn bed stond en liet een looien daai heen en weer rollen in de gleuf van de schuifdeuren, waarmee je het kamertje van de huiskamer kon scheiden. (Guus Luijters: Lege stad: verzamelde herinneringen 1943-1950. 2014)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)

< >