Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 19-11-2020

ladelichter

betekenis & definitie

(1987) (scheldw.) onbetrouwbaar sujet; oplichter. Eigenlijk: iemand die de inhoud van toonbankladen steelt.

• Die laaielichter waar je nou mee gaat
dat is tuig van de richel dat is gajes van de straat
een laaielichter, is dat wat je wou
en dan te bedenken dat ik nog steeds in laaielichter sta voor jou. (Gerard Cox: Die laaielichter. 1987)
• Maar wie bepaalt eigenlijk wie een held, een slimme jongen, een oplichter, een ladelichter, een zakkenvuller of een graaier is? (website PvdA Amsterdam, 13/04/2005)
• Antoinette Hertsenberg van het programma Radar deed haar journalistieke plicht en heeft in een overzichtelijke uitzending aangetoond hoe men de zaak flest. Ladelichters pur sang. (Youp van ”t Hek: Omdat jij mijn beste vriend bent. 2010)
• En de Utrechtse politicus die de plaatselijke daklozenkrant voor 42 mille getild heeft, schijnt dat ook uit zijn wachtgeld terug te willen betalen. Dat is toch humor? Hoewel? Die laaienlichter moet de komende jaren verplicht worden met een daklozenkrant bij een Utrechtse C1000 te gaan staan. (Youp van ’t Hek: Youp voor gevorderden. 2016)

< >