Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 23-04-2024

knuizer

betekenis & definitie

(1949) (inf.) borrel. Herkomst onbekend. Het WNT geeft wel 'knuizen' (veel drinken, zuipen) en citeert J. Moons (Sedelyck Vermaeck Tonneel. 1675): "Oock sijt ghy … gewoon te drincken, te flincken …, te buysen, te knuysen."

• Als die doerak me koffer brengt, laat hij hem dan binnen zetten, geef hem een knuizer, en verders ken die verrekken. (F. Bordewijk: Het eiberschild. 1949)
• (Aldert Walrecht: Woordenboekspel. 1991)
• (Ewoud Sanders: Borrelwoordenboek. 1997)
• (Paul van Riel: Kroegwoordenschat. 1998)

< >