knuizer
(1949) (inf.) borrel. Herkomst onbekend. Het WNT geeft wel 'knuizen' (veel drinken, zuipen) en citeert J. Moons (Sedelyck Vermaeck Tonneel. 1675): "Oock sijt ghy … gewoon te drincken, te flincken …, te buysen, te knuysen." • Als die doerak me koffer brengt, laat hij hem dan binnen zetten, geef hem een knuizer, en verders ken die...