(1922) (Barg.) (iemand) gevangen zetten. Vgl. knijp zitten.
• Sluit je goocheltasch toe of ik set je knijp! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• En nou je mond dicht, of ik laat je meteen knijp zetten! (Piet Bakker: De Slag. 1951)
• Knijp (mar): provoostcel: iemand in de knijp roeien. (Elseviers Nederlands Woordenboek en Vreemde woordentolk. 1974)
• Twintig Indonesiërs moeten wij knijp zetten. (Marion Bloem: Vaders van betekenis. 1989)
• We hoefden niet mee naar het bureau, maar we kregen een uitbrander dat we honderd meter bij de camping vandaan moesten blijven of ze zouden ons een nacht knijp zetten en kregen een strafblad. (Marion Bloem: Games4girls. 2001)
• Hij trouwde Mies begin 1943, nadat ze zwanger bleek te zijn. 'Wie gaat er voor die twee - straks drie - zorgen als ze mij knijp zetten?', gaf hij ongerust te kennen. (Tjaal Aeckerlin, Rick Schoonenberg: De jaren van Asal Oesoel: Indische Nederlanders in de Japanse tijd. 2006)
• Die heeft zijn portie gehad, tegelijk voelt hij hoe dwaas die reprimande is, want waar aan het front zet je een soldaat knijp? In een doodskist, dan zit-ie voor eeuwig knijp. (Catalijn Claes: Neem mij zoals ik ben. 2012)
• En nu subiet je waffel op elkaar of ik laat je alsnog knijp zetten. (Catalijn Claes: Neem mij zoals ik ben. 2012)