Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 02-02-2024

klerelijer, klerevent, kolerelijer

betekenis & definitie

(1925) (scheldw.) onaangename kerel; klootzak; rotvent. Eigenlijk: iemand die cholera heeft. 'Lijer' is ook een slangterm voor lichaam ('een klap voor z'n lijer krijgen') en is vermoedelijk afgeleid van het werkwoord 'lijden'. Het scheldwoord is wellicht ontstaan in de soldatentaal. Het wordt reeds vermeld door Salleveldt (Woordenboek van Jan Soldaat in Indonesië).

• Se tamp fan se bast mit 'n torremes,... haur!... die krottedief... die keléérelijjer mit se swarte bloed... (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• Een heer van mannelijke kunne werd onlangs te Amsterdam veroordeeld, wijl hij, in woede ontstoken, tegen een Amsterdamschen agent van politie het woord "kelerelyer" had gebezigd. Ik vermoed dat hij bedoelde te zeggen "choleralijder", hoewel ik niet inzie in welk op-zicht een lijder aan deze, mij overigens persoonlijk onbekende ongesteldheid, iets oneervols zou begaan en niet veeleer recht zou hebben op sympathie en zelfs steun, voor zoover hij niet in een ziekenfonds is. Hoewel dus feitelijk het gebezigde woord als scheldwoord on-deugdelijk is, nam de rechter aan dat de verdachte iets onvriendelijks bedoeld had aan het adres van de dienstdoende uniform en veroordeelde. (de Groene Amsterdammer, 09/07/1927)
• Nou ja, dat stuk keleiralijer... laat ie de ziekte krijge! (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
• Die koddebaier - die kelere-laier....! (Piet Bakker: Branding. 1940)
• Als die koleralijder mij niet had dan ging hij mol van de schiebus. (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946)
• 'Kelérelijer,' zei Gorraay, 'je wil niet.' (W.F. Hermans: Paranoia. 1953)
• Wanneer twee vrouwen in de Jordaan of in een andere volksbuurt ruzie krijgen, moet je zorgen er wat van op te steken; je kunt er veel van leren. O.a. het volgende; „Stuk vergif, kelérelijer, tiefuslijer, luizevreter, seikert, sijsieslijmer, uitgedroogd mirakel, uitgepullekt Paasbrood (pokdalig), schrale perreplustok, stuk geteisum, falderabbes, schorem, vullisbakkeras, tuig van de richel. Hierna volgende de verwensingen: Krijg de koorts, de pokken, de kelére, 't snot, 't schurreft. Krijg de bloedkanker achter je hart, ken de dokter lang zoeken. (Werkende Jeugd, juli-augustus 1953)
• Toen een priester (het was een katholiek hospitaal) hem alsnog de Heilige Olie wilde toedienen, schold hij de man uit voor rotzak en kelerelijer en vroeg of ie maar op wilde sodemieteren met z'n rotzooi. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Hij geloofde 't ook, die kolerelijder, hij geloofde alles wat zij wilde... (L. F. Celine: Reis naar het einde van de nacht. Vertaling E. Y. Kummer. 1968)
• Zet dat ding buiten, klerelijer! (Heere Heeresma: Geef die mok eens door, Jet! 1968)
• Mot u us effe denke, Haughêd, wat de frou fan sein kelleireleier hep uit te staan... (Leonard Huizinga: Prins Adriaan en prins Olivier. 1969)
• Kolérevent, waar is mijn jongen!! (Joop Waasdorp: Welkom in zee! 1970)
• Zie zo die luie kolerelijer heb ik er eventjes fijn uitgelazerd. (Haring Arie: Recht voor z'n Raap. 1972)
• 'Vuile klerelijer!' hoorde hij opeens. (J.M.A. Biesheuvel: In de bovenkooi. 1972)
• Schrijf je me wel, of bel je wel op, grote kolerelijder die je bent? (Gerard Reve: Ik had hem lief. 1974)
• ... want ook in Sneek roken ze de Van Gogh-bolknakken, zelfs verteerbaar voor de ergste kolerelijder. (Roobjee: Vincent en Astrid van Gogh verdwijnen in een korenveld. 1977)
• ... dan kan het opengaan der handen ons kreten ontlokken als `klerelijer' of `vuile smuichelaar' of `krijg de beris' ... (Ben Borgart: Blauwe nachten, 1978)
• Stijve Jezus, haha! Ik kwam met allerlei scheldwoorden thuis die ik niet kende, ik was een paar dagen op school, toen ving ik al het woord klerelijer op, daar heb ik dagen over lopen te piekeren, wat dat nou wel was, of 't aan m'n kleren lag of zo. (Frans A. Janssen (samenstel-ling): Scheppend nihilisme. 1979)
• Vandaag of morgen leggen ze een bom op Mokum. Zeg dan maar dag met je handje, de kolerelijders. (Hermine Heijermans: Leven met eros. 1979)
• 'Pas maar op klerelijertjes!' roept de veelgeplaagde stakker half huilend maar nog steeds bewonderenswaardig agressief... (Annemarie Oster: Een moeder van niks. 1980)
• Oetlullen, patjakkers, bekakte kolerelijers. (Peter Andriesse: Desperado's. 1981)
• Verkoop het maar, vuile klerelijers, dan hebben jullie je zin! (J.M.A. Biesheuvel: De wereld moet beter worden. 1984)
• Ach, ach, beessie toch, ach, ach, die kolerelijders... (Maarten 't Hart: De huismeester. 1985)
• We voeren op het s.s. `Nieuw Amsterdam' van de Holland-Amerika Lijn van New York naar Rotterdam. De stewards wilden de bedden opmaken in de hutten van de passagiers. Toen een van hen voor de zoveelste keer een hut nog bezet vond, riep hij uit: `Liggen die klerelijers nog onder de vette pooklappen te miegemen.' (Peter Hoefnagels: Een kluifduiker de hand schudden, 1987)
• Als ik wil meespelen, zegt hij: 'Jullie zijn joden, hè? Dat is een scheldwoord, net als kelérelijer, en ik antwoord: 'Je bent zelf een jood.' (Sal Santen: Heden kijkdag, 1987)
• ‘Moet je horen Fer, die kerel,’ zei Ron, ‘die kerel is een kolerelijer. Hij neukt zijn stiefdochter. Hoor je me, Fer? Zijn eigen stiefdochter.’ (Kees van Beijnum: Over het IJ. 1991)
• Wat een etterkolerelijer, ik had em in mekaar getremd. (Frans Pointl: Rijke mensen hebben moeilijke maten. 1993)
• Daar trekt Van Wees graag zijn grijze stofjas voor recht, of pardon de 'bedrijfsburberry' zoals hij zijn kloffie noemt. 'Werd ik vroeger om uitgelachen, maar ik dacht: klerelijers, krijg maar het heen en weer.' (HP/ De Tijd, 13/11/1998)
• ‘Ouwe klerelijer,’ zeg ik. (Kees ’t Hart: De revue. 2000)
• 'Vuile kolerelijers,' vloekt de jongen die net een bekeuring kreeg omdat hij zonder helm reed. (Vrij Nederland, 19/05/2001)
• Iemand riep ‘Stelletje kolerelijers!’ en sloot zijn raam weer. (Renske Jonkman: Zo gaan we niet met elkaar om. 2011)
• Ik “piste hem met een boog zeiknat, die klerelijer. (Gerard van Westerloo: De pont van kwart over zeven. De beste journalistieke verhalen. 2015)
• ‘Klöters, je bent een vuile klerelijer,’ zei Manders door de telefoon, ‘en je hebt er de ballen verstand van.’(Jacques Klöters: Voorwaarts leven, achterwaarts begrijpen. Mijn journaal. 2016)

< >