(18e eeuw) (cliché) wellicht een zinspeling op de bijbelse geschiedenis van David en Goliath. Eng. small but brave.
• Klein, maar dapper. Op Campen bl. 126 vindt men het synoniem koen voor dapper. Zoo wordt de spreekwijze opgegeven: Kleyn man koen man. Lublink Verh. bh 121 spreekt mede niet van dapper, maar gebruikt een paar andere zinverwante woorden. Hij zegt: klein maar kiddig, of wakker. (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862)
• „Baas, heb jij een knechtje noodig?" „Nou, nou, nou...kijk dat eens aan," Zegt die lachend: „Klein maar dapper, Jij mag in mijn molen gaan." (Maren Koster: Drie flinke rakkers. 1926)
• Er waren veel erewachten. Van soldaten, matrozen, schutters, heren uit Amsterdam en uit het gehele land. Ook een erewacht van jongens: „Klein, maar Dapper”. (J.B. Ubink: De gouden Oranjezon. 1948)
• Ja papa, nu is dat nog oké, maar als ik volwassen ben, wil ik niet klein maar dapper zijn. Ik wil groot en sterk worden.' (Cindy de Sterck: En toen werd ik groot: leven met muco. 2022)