1) (19e eeuw) (vaak met de toevoeging: met een brilletje op) iemand die wartaal uitslaat, die in het wilde weg handelt; verdwaasde. Vgl. de uitdrukking 'als een kip zonder kop rondlopen (redeneren)': verdwaasd rondlopen; onverstandig redeneren.
• Misschien heb jij wel gelijk en redeneer ik als een kip zonder kop. (Louis Couperus: Eline Vere. 1889)
• Dit kon toch een kip zonder kop nog weten, dat je hier niet boven op den heuvel moest blijven? (G.F. Haspels: Onder den brandaris. 1908)
• Die was bij de eerste les van hem als een kip zonder kop door een heg een tuin binnen gereden. (Jan Wolkers: Turks Fruit. 1969)
• Verdomme, je bent ook net een kip zonder kop. (Simon Vestdijk: Het verboden bacchanaal. 1969)
• 'Schele kip zonder kop,' heeft hij vaak geroepen en ze is bang dat hij dat nu weer zal gaan doen. (Ida Vos: Wie niet weg is wordt gezien. 1981)
2) (1974) (sch.) beeld van Rodin naast de Doelen.
• Het beeld van Rodin dat vlak bij de Doelen staat heet kip zonder kop. Een aan de gevel van een bankgebouw aan de Blaak bevestigd vrouwelijk naakt heet het nakie van het blakie of bankbiljet. (Simon Mari Pruys: De paradijsbouwers: anti-kunstzinnige opmerkingen over de gebouwde omgeving. 1974)