Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 19-07-2023

in de piepzak zitten

betekenis & definitie

(1906) (inf.) erg bang zijn. Piepzak was destijds een drank van oude koffie, waaraan melk, suiker en kaneel waren toegevoegd. In die zin zou men kunnen denken aan vergelijkbare uitdrukking als: in de puree zitten*, in de soep zitten*. Een andere verklaring gaat er van uit dat piepzak ‘doedelzak’ (pijpzak) betekent. Dit instrument wordt bij het bespelen regelmatig samengedrukt. De vergelijking met iemand die 'm knijpt* (eigenlijk `de billen samenknijpt') ligt dan ook voor de hand.

• As zij ’r ziek van wordt, dan zit je heelemaal in de piepzak. (Herman Heijermans: Diamantstad. Tweede druk. 1906)
• Aan de Zaan zegt men met een dergelijke beeldspraak : „hjj zit in de piepzak" (eigenlijk koffie met suiker en melk door elkander gekookt) ; elders zit men „in de pekel", enz. Aardappelen heeten in de kazerne, evenals onder de jongens van de vlakte, „bonzen", ook wel „piepers" feig. een soort van aardappelen). In Holland is dit laatste woord tameljjk populair, en in hetzelfde geval verkeert „rooie donder", bieten met aardappelen dooreengekookt; „heete bliksem", hutspot van appelen en aardappelen, schjjnt geen bepaalde soldatenterm, wèl weer „raasdondertjes" of „snelvuur", grauwe erwten, die in de Amsterdamsche volkstaal ook wel „matrozenaardappeltjes" worden genoemd. (de Sumatra Post, 17/12/1914)
• Voor wiskunde was hij zoo bang niet meer; bij den Fluit zou hij z'n vieren wel hebben opgehaald, maar voor Duitsch en Nederlandsch zat hij leelijk in den piepzak. (J.B. Schuil, De A.F.C.-ers. 1915)
• Daar begon plotseling een overweldigend snelvuur te kraken en een grote verlichting kwam over ons, die lelijk in de piepzak zaten. (A.M. de Jong: Notities van een landstormman. 1917)
• Enfin, toen ze vanavond zou komen zat ik toch wat in mijn piepzak. (Cissy van Marxveldt: De H.B.S. tijd van Joop ter Heul. 1919)
• „Nu, zoolang je nog eerlijk toegeeft, dat je in de piepzak zit voor de kritiek, is er geen gevaar,” lachte Liesje. (E. Belinfante-Belinfante: Mies Demming. 1925)
• Ik merk bliksemkaters goed, dat je in je piepzak zit. (C.F. van Dam: Fred Donders onder de Arabieren. 1928)
• In de piepzak zitn = door ongesteldheid of door een ramp terneergeslagen wezen. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Maar ik zat leelijk in mijn piepzak, dat weet ik wel. (Marcel J.A. Artz: Achter ronkende motoren. 1932)
• Je kunt niet geloven hoe ik over jou in den piepzak gezeten heb. (Meyer Sluyser, onder pseudoniem Onno Win: Met de trekpot op avontuur. 1934)
• Een goeie advertentie en we zijn uit de piepzak. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• . ‘Natuurlijk ga ik toch’, gnuifde oom Barend, ‘maar als er misschien een luchtje aan is, hoewel tussen ons, dat geloof ik niet! - dan heeft hij in elk geval een hele dag in z'n piepzak gezeten! (A. den Doolaard: Wampie. De roman van een zorgeloze zomer. 1938)
• De Maharadja zat in de piepzak. Hij voelde zich onbehaaglijk, beklemd en armetierig. (Willem van Iependaal: De dans om de rinkelbom. 1939)
• Maar zitten ze in de piepzak, dan schreeuwe ze de hele wereld bijmekaar. (Jan Mens: Mensen zonder geld, 1939)
• Maar de anderen, vooral Schol en Hannes, die in hun eigen inborst redenen genoeg kunnen vinden om voor het roofdier, dat mens heet, in de piepzak te zitten, horen zijn griezelverhalen vol ontzetting aan; en als zij 's nachts de wacht hebben, blijven ze dicht bij elkander, met de rug tegen de ankerlier en het geweer op de duisternis gericht. (Jan de Hartog: Hollands Glorie. 1940)
• Het blijkt dat beiden in de piepzak zaten. (K. Norel: Engelandvaarders. 1945)
• Het zou een aardig verhaaltje kunnen doen van iemand, die in de piepzak zit en er niet uit weet te komen. (Piet Bakker: Cis de Man, 1947)
• Gisteren zaten ze nog zo in de piepzak! (J.B. Schuil: Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen. 1952)
• Dat zeg je alleen, omdat je in de piepzak zit. (Piet Bakker: Kidnap. 1953)
• … ik ben zelf ook maar een pietluttig kruipertje en ik zit net zo in de piepzak als jij… (Monika van Paemel: Amazone met het blauwe voorhoofd. 1971)
• Ze zitten allen in hun piepzak. (K. Norel: Vliegers in het vuur, 1963)
• Vellie zit wát in zijn piepzak ... (Simon Vestdijk: Kind tussen vier vrouwen, 1972, herdruk 1994)
• Zodra je over dat soort dingen gaat lezen wordt het werkelijk onderhoudend. Bekend is natuurlijk het verhaal dat iemand op zijn sterfbed ineens het grote godsbeeld krijgt, maar dat lijkt mij een bakerpraatje, of het overkomt alleen mensen die hun hele leven al in de piepzak zaten. (Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper: Dichters. Interviews. 1980)
• (Hans Kreuzen: Geen flauwe kul. Etymologie van uitdrukkingen en gezegden. 1983)
• Nog nooit, bekende hij in het jongste nummer van Christen-Democratische Verkenningen, had hij zo in de piepzak gezeten. (HP/ De Tijd, 07/05/1999)
• In de loop van de repetities hadden acteurs afgehaakt, de eerste try-outs moesten worden afgelast vanwege de regen, kortom, de makers -met regisseuse Frances Saunders aan kop- zaten in de piepzak over de kwaliteit van hun voorstelling. (HP/ De Tijd, 28/07/2000)
• In oewe piepzak zitte. In je piepzak zitten. Bang of angstig zijn. Met dezelfde betekenis zegt men in oewe rats zitte. (Cor & Jos Swanenberg: Bij wijze van spreuken. Brabantse spreuken vergaard en verklaard. 2008)
• En mocht het zo zijn, dan hoef jij toch niet in je piepzak te zitten. Je eigen handeltje met ingelegd zuur legt jou geen windeieren, Hannes Lanting. (Catalijn Claes: Boven alle vragen. 2009)
• Ik zat in de piepzak, want die zaal zat vol testosteron kereltjes. (Zin, februari 2014)

< >