1) (1912) (scheldw.) halve gare; sufferd; klootzak. Van oorsprong een Engels woord. Aan de wieg stond de Engelse slangterm 'asshole' (sufferd). Rotterdamse bootwerkers vervormden dit tot 'zool'. Later werd 'halve' ter versterking toegevoegd. De Rotterdamse volksschrijver, Willem van Iependaal, gebruikte het woord meermaals. Zijn latere stadsgenoot, Jules Deelder, gebruikte het scheldwoord in een interview met De Tijd uit 1962 (zie De Mensch Deelder, p. 130). Niettemin werd het voor het eerst aangetroffen in een roman over Amsterdam. Pas in de jaren negentig van vorige eeuw kreeg het invectief ruimere bekendheid en blijkt het vooral in de jeugdtaal erg populair.
• 't Is d'r feur ons saurt gedoàn.... wa jei Halfesaul?.... (Israël Querido: De Jordaan. 1912)
• 'Halve zool!' bloosde Arentje. (Willem van Iependaal: Adam in ongenade. 1938)
• Téllen, daaro moet je wezen, halve zool! (J.A. Deelder: Bep van Klaveren. De Dutch Windmill. 1980)
• Ken je 't zien zo, halve zool, of moet ik ze effe bij het raam houe? (J.A. Deelder: Schöne Welt. 1982)
• Zool (halve -): sufferd, persoon zonder begrip. (Kristiaan Laps: Nationaal scheldwoorden-boek. 1984)
• Halve zolen uit de middenstand. (J.A. Deelder: Modern Passé. 1988)
• Pas op, beste Boorsma, want elke halve zool krijgt van de Veronica-directie alle ruimte. (Nieuwe Revu, 11/06/1992)
• Alsof ik een halve zool ben, die alleen iets van sport weet. (HP/ De Tijd, 18/06/1993)
• Midden in de nacht kreeg ik halve zolen aan de lijn. (Vrij Nederland, 19/07/1997)
• Ben je nu nog Montignaccer, jammer dan. Ga je er mee door, dan word je de rest van het jaar als halve zool versleten. (Nieuwe Revu, 30/12/1998)
• Een cohort brullende halve zolen in oorlogskleuren en gewapend met toeters, vlaggen en kratjes overviel het terrein. (Computer! Totaal, september 1998)
• Iedere halve zool kan via het net roddels, geklep, zieke praatjes, radikale of reactionaire op-vattingen verkondigen, en de hele wereld kan daar vervolgens kennis van nemen. (het Parool, 08/03/1999)
• Waarom klink ik uitgerekend vandaag als een halve zool? (Heleen van Royen: De gelukkige huisvrouw. 2000)
• Je komt steeds met afgeleide uitsparaken. Eerst met Van Thijn, een gediplomeerde halve zool, en vervolgens mevrouw Albright. (Mailbericht op website NRC Handelsblad, 08/02/2000)
• En nu moeten we met deze halve zolen medelijden hebben. (Vrij Nederland, 19/08/2000)
• 'Hij greep 'm niet, die kans.'
'De halvezool... hij had echt nooit meer stuk gekund.' (A.F. Th. Van Der Heyden: De Movo Tapes. 2003)
• Wat zou-ie 'die halve zool van een Bos' graag eens even persoonlijk de waarheid zeggen, maar ja: geen kans. (de Volkskrant, 14/04/2003)
• Waarom zou je iemand haten die je niet kent? Stelletje halve zolen met hun taalfouten. (Jan Eilander: Raffie. 2005)
• Er zijn mensen die me voor halve zool of erger uitmaken, maar die laat ik roepen wat ze willen. (Mart Smeets: Niets is wat het lijkt. 2013)
• Zool (Halve zool): Halve gare, niet goed bij hoofd zijnd iemand. Vgl. Halvezolenlijntje. CVDV. N’n halleve zool: een halve gare. OT 64. Zie ook Olienootjemet-één. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)
• Er waren toen ook Nederlandse havenarbeiders die het Engelse ‘arsehole’, dat later ‘asshole’ werd, verstonden als ‘halve zool’, dat we vervolgens als scheldwoord omarmd hebben. (Wim Daniëls: Spijkerbalsem. 2014)
• Ik blijf die halve zool. Niemand die aanstoot aan me neemt, want ik verkondig op tv geen mening. (Jan D. Swart, Johan Derksen: Kanjers, culthelden en engnekken. 2014) (André van Duin)
• Wat was hij toch een oen, een sukkel, een achterlijke halve zool, een zwaar achteruit swingende oude zak van een Cor! (Martin Schouten: Kippensoep met Cor. 2014)
• Wat bezielde mensen om zich te verstoppen in een opblaasbaar peniskostuum, om vervolgens op hemeltergende muziek als een stelletje halvezolen achter elkaar aan te lopen? (Jeroen Guliker: Niet voor tere zieltjes. 2015)
• Het Miskend Talent. Die halve zool uit het bos die tegen bomen voetbalt. (Maarten Spanjer: Spanjer in stukken. 2016)
• Besta ik dan alleen als een of andere halve zool mij sexy vindt? (Saskia Noort: 50 dingen die ik blijf doen (en andere verhalen). 2017)
• Wat een oenen en halvezolen waren wij: wij konden nog geen Tachtiger van een impressionist onderscheiden. (Renate Dorrestein: Dagelijks werk. Een schrijversleven. 2018)
2) (1915) (sch.) taaie biefstuk.
• Vanaf het taaie biefstukje, in de wandeling met „halve zool" aangeduid, totaan de nog hardere dengdeng hebt ge een Iange reeks voedzame, doch verbazend taaie substantien, die altemaal op gezette tyden door de militaire gebitten moeten worden vermalen. (het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië; 11/02/1915)
Gepubliceerd op 08-09-2021
halve zool
betekenis & definitie