(1881) (Barg.) lef; brutaliteit; vrijmoedigheid. Reeds aangetroffen in de Groene Amsterdammer van 06/02/1881. Uit Jiddisch 'chotspe'. Vgl. Eng. 'chutzpah' en Duits: 'chuzpe'. Hedendaagse syn. voor lef zijn o.a. ballen*; guts*; kloten*.
• Praten! Nog geen wóórd! De deur uit en me japonne werom. As ’n gekkin heb ’k toegestopt en toegestopt! ’n Hond is dankbaarder, ’n hond heit minder streken! De gotspe! (Herman Heijermans: Ghetto. 1898)
• Wadde gotspe !.... (de Groene Amsterdammer, 10/01/1904)
• Aardige gotspe-ponem, die jongen! (Carry van Bruggen: Het joodje. 1914)
• Goetspo (Nhebr.): onbeschaamdheid; brutaliteit; Hebr. chatsap: hij is hard, streng geweest. (Jac. Van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914)
• U komt hier met Jiddische chotspe en dan geef ik me gewonnen. (Siegfried E. van Praag: La Judith, 1930)
• Wat een gotspe! (Ida Simons: Een dwaze maagd. 1959. Heruitgave 2014)
• Nu vind ik het verzoek om de tien gulden Van Ostaijen wel redelijk - al heb ik het boek net een week in huis - maar het feit dat gij Uw kasman om tien vijftig voor Maatstaf laat vragen, acht ik weinig minder dan een gotspe. (Bert Voeten: Neem je bed op en wandel. Brieven aan Bert Bakker senior 1954-1969 )
• Ik dacht, dat 'ik' wist, wat gotspe was, maar jij wint het! ('Gotspe' is het Jiddische voor 'lef'). (Piet Bakker: Zo was het. 1957)
• Zoiets heet chotspe (brutaliteit). (Abel J. Herzberg: Brieven aan mijn kleinzoon. 1964)
• 'De Weeperstraat!' zei hij. 'Een kale stinkstraat is het met kale stinkgebouwen, die nog steeds zo heet. Weet je hoe de joden dat zouden noemen? Een gotspe. (Simon Carmiggelt: Gewoon maar doorgaan. 1971)
• Waar halen B. en W. de gotspe" vandaan?" zo vroeg kabouter Conny Bos zich in de Amsterdamse gemeenteraad af. Met die vraag, of juister met het woord gotspe haalde zij zich de ergernis van burgemeester Samkalden op haar halsje. Hij vond het gebruik van dit woord in het gemeentehuiselijke milieu blijkbaar een gotspe. Het mocht niet in de notulen 16. Toch is het van klassieke komaf en er is geen enkel redelijk motief, om het in net gezelschap niet toe te laten. Bladen van standing hebben zich er dan ook terecht niets van aangetrokken en NRC Handelsblad kondigde ook daarna in alle gemoedsrust en met vette reuzenletters aan: Een gotspe van de NOS. Leopold Trepper17. (H. Beem: Uit Mokum en de Mediene. 1974)
• De Nalewski miste die kleur, die seksuele en sensuele gotspe, die vrijheid, ja die "Falterapsjoeth" van de Joden-Breestraat. (Siegfried E. van Praag: Mokum aan de Amstel. 1976)
• ... want as ik aan de prinsemarij sau fertelluh dat Jonkheir fan Duiz ter Gasjt de gabber is fan se tuinman of omgekeird, dan ga je met al je gotspe foor tien jaar katjebaai. (Leonhard Huizinga: Adriaan met Olivier natuurlijk, 1977)
• „Gotspe" is een Jiddische uitdrukking, waarvan de betekenis een beetje in de buurt komt van vrijmoedigheid, brutaliteit. Wie het begrip echt goed wil aanvoelen, moet de volgende situatie tot zich laten doordringen, het klassieke voorbeeld om het woord gotspe te verklaren: een jongeman die zijn vader heeft doodgeslagen en zijn moeder vergiftigd, smeekt de rechter om genade, omdat hij wees is. (Trouw, 12/05/1977)
• O, wat zal Emmelien schrikken van die jongen. Die Blanco heet, de gotspe. (Mensje van Keulen: Engelbert. 1987)
• Zich boos maken, was dat geen gotspe? (Gerrit de Zeeuw: Zwarte lucht. 1989)
• Weten jullie hoe wij dat noemen als jullie zoveel vragen? Dat noemen wij gotspe. Dat is jiddisch. (Leon de Winter: SuperTex. 1991)
• Het was een literaire schuld, besefte zij dat wel, een gotspe, als ze hem toestond dat Jiddische woord te gebruiken. (Nelleke Noordervliet: De naam van de vader. 1993)
• Wat een gotspe dat uitgerekend Rachel het rode kapje van Roodkapje op haar hoofd kreeg gedrukt! (Charlotte Mutsaers: Rachels rokje. 1994)
• Het is misschien een 'gotspe' om dit allemaal hardop te zeggen in Amsterdam, de 'Gay Capital of Europe', maar het moest me even van het hart. (Robert Long & Cees van der Pluym: Beste Robert, Waarde Cees. 1998)
• Seks degraderen tot een obstakel zal voor veel schrijvers een gotspe zijn. (Joost Zwagerman: Pornotheek Arcadië. 2000)
• Wie had dat ooit gedacht. Dat Ferry zou lullen. De gotspe. (Hans Dagelet: De man met de vier o's. 2011)
• Godsdienstvrijheid is een gotspe. (Harry Zevenbergen: De zwaartekracht is ook maar een mening. 2014)
• Of ik even elke maand vijf ruggen wou aftikken. Voor bescherming. De gloeiende gotspe! (Ilja Gort: Château fatale. 2015)
• Keith Richards en Mick Jagger waren onze helden en we sloegen geen concert over. Niet vanwege de muziek, die kenden we nu wel, maar omdat ze op het podium als apostelen van de eeuwigheid ons credo verspreidden: dood is onzin en oud worden een gotspe, laten we erover ophouden. (Bert Wagendorp: Ferrara. 2019)