Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 21-07-2020

goog

betekenis & definitie

(1976) (sch.) welzijnswerker. Afkorting van agoog, pedagoog of andragoog.

• Er mag dan vaak spottend worden geschreven over het volkje dat als „gogen" op één hoop wordt geveegd, makkelijk hebben ze het niet, die „gogen". (Het vrije volk, 08/01/1976)
• Als de „gogen" en de „logen" en de staatssecretaris echt iets voor ons bejaarden willen doen, dan kunnen ze beter eerst luisteren naar mensen uit .de praktijk. (Het vrije volk, 04/12/1978)
• Daaruit komt 'een heel ander beeld naar voren', vermeldt de flaptekst, 'dan de Blokkeriaanse gogen, de hulpverleners die Gerrit Komrij op de korrel neemt.... (Gerrit Komrij: Dit helse moeras. 1983)
• De uitbarsting van geweld door juist deze jongeren stelt de Franse gogen en logen voor een raadsel. (Het Vrije Volk, 20/08/1987)
• De gogen van de staf hebben hem daarom maar medewerker gemaakt. (Diane Ozon: De Ozon Expres. 1988)
• Nog een katholiek, dacht Simon – maar dan wel van een ander slag dan hijzelf. Een vrome goog. (Joost Zwagerman: Vals licht. 1991)
• De hele zachte sector, alle `gogen', alle zich progressief noemende lezers m/v van `de Volkskrant' en alle andere mensen met linkse ideeën (en vaak `rechtse' inkomens) hulden zich in de stof die een eeuw lang het kenmerk was van de arbeidende klasse. (Hans Ferrée: De fluwelen verleiding, 1996)
• Neem nu de gehandicapten. Gogen, peuten en andere welzijnswerkers vonden kennelijk dat je die mensen beter mindervaliden kunt noemen. (De Standaard, 02/01/1997)
• Het (dure) onderzoek richt zich hier voornamelijk op de sector van gogen, logen en de andere geesteswetenschappen... (Elsevier, 24/01/1998)
• Op die momenten was er altijd wel een `goog' of `loog' in de buurt die met zachte hand en veel geduld probeerde de dolende ziel weer op het rechte spoor te krijgen. (HP/De Tijd, 06/03/1998)
• Alsof je eerst een nummertje moest trekken en op je beurt moest wachten tot er plaats vrijkwam. En dan zeker toekomen aan wat in weeïg klinkende gogentaal een stuk verwerking heet: ammehoela. (Ben Haveman: Alles voor de dakgoot. 2011)
• De afgestudeerden van de sociale academie die de vele welzijnsstichtingen in het land bevolkten, werden opeens smalend aangeduid als ‘geitenwollensokkentypes’. Hun analyses heetten ‘geneuzel van -gogen en -logen’. (Han van der Horst: De mooiste jaren van Nederland. 2013)

< >