Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 12-08-2023

gochme, gogme

betekenis & definitie

(1904) (< Jidd. chochme, wijsheid) (Barg.) verstand; slimheid; geslepenheid. Tegenwoordig vaak gebruikt in een voetbalcontext: spelinzicht. Het woord komt uit de joodse handel. Iemand die dit heeft, hoeft niet per se superintelligent te zijn. Zo iemand begrijpt direct waar zijn klanten en mogelijke klanten behoefte aan hebben en wat ze willen horen. Vgl. sappie*; seichel*; sjoege*; verstajem*.

• Wéét je, wat jij bent, met al je gochme? Jij bent een gammer.... (Bernard Canter: Kalverstraat. 1904)
• Toch leeft ze haar haast niet te dragen armoede gelukkiger dan vele anderen, ook dankzij, de bij overlevering wijsgeerige uitspraak van haar overgrootmoeder dat gogme (Gogme: verstand), het halve kapitaal is. (de Groene Amsterdammer, 22/12/1917)
• Hij heb de gogmaa opgevrete... (Is. Querido: Van armen en rijken. 1931)
• Jij, met je kennis van de wet, begint bij de veldwachter en ik, met me boevegogme, knoop aan bij je wijf. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Met schuin gehouden hoofd keek hij haar medelijdend aan. En met zooiets zat hij, een man met hersens, nu al dertig jaar opgescheept. Wat een gochme! (Maurits Dekker: De laars op de nek. Roman 1939-1944. Gepubl. 1945)
• ‘Een open kastdeur en een trapleer voor het grijpen. Kamelengogme nummer twee!’, telde Hompie, die wiegend in z'n heupen door z'n cel begon te trantelen om vraagstuk nummer drie op te lossen. (Willem van Iependaal: De commissaris kan me nog meer vertellen. 1951)
• Kind, heb jij nou het gogme om geen cognac of zo in je koffer te stoppen, asjeblieft. (Paul A. Wilking: De roerige wereld van Pistolen Paul. 1968)
• Wat een gochme heeft meneer,' zei vader geïrriteerd. (Sal Santen: Stormvogels. 1976)
• Hij praat naar zijn gochme. Dat zie je wel meer bij gojem. (Sal Santen: Saartje gebakken botje. 1983)
• De verslaggever begreep dat hier een tijd van komen was en een tijd van gaan en begaf zich naar de kassa. Maar dat hoefde niet eens. 'Die is van mij, stuk gochme', zei de pekelvleeseter, 'de rekening komt later wel. (het Vrije Volk, 05/05/1985)
• Jan Jongbloed, een merkwaardige doelman die met Amsterdams gogme en een zenuwtik de gekste ballen stopte. (Nieuwe Revu, 30/11/1992)
• Agassi durft tenminste nog wel eens kunstzinnig te spelen en is een oase van kunde in de laatste acht. Hij heeft gogme en durf, hij speelt een spel, maar is in vorm en dan mag dat altijd. (Nieuwe Revu, 14/09/1994)
• Trainers die hem niet door en door kenden vonden hem lui. Bij Utrecht moest hij uit de mand met appelen verwijderd worden. Zijn gogme had daar geen betekenis meer. (Trouw, 22/02/1999)
• (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• Bestuurlijk gogme is ingeruild voor ideologisch missionarisme, waarmee de christen-democratie -anders dan voorheen- tegen de stroom durft in te gaan. (HP/ De Tijd, 14/10/2005)
• En al was-ie dan door de oorlogstijd besmet, Jaap had genoeg gogme en was genoeg zakenman om te beseffen hoe belangrijk de krant was. (Marga van Praag & Ad van Liempt: Jap en Max. Het verhaal van de broers Van Praag. 2011)
• Kijk ’s an, wat een gochme, ’n bruggenbouwer, ouwe, van wie zal-ie dat hebben? (Mano Bouzamour: De belofte van Pisa. 2013)
• Ik ben echt onder de indruk van mijn gogme, mijn gotspe. (Maan Leo: Huwelijkse voorwaarden. 2014)

< >