(19e eeuw) (Vlaanderen, inf.) gebabbel.
• (Leonard Lodewijk de Bo: Westvlaamsch Idioticon. 1870-73)
• (Guido Gezelle: Dichtwerken. Volumes 9-10. 1886)
• Maar de anderen loechen om de 't gezegsel van 't krom kafuk. (De Beweging. Jaargang 3. 1907)
• Spikkerelle stond bij hem bekend als een lichthoofd, een onverstoorbare lustigaard, die alles in 't beste ziet, nooit wanhoopt of den moed opgeeft, doch op wien weinig staat te maken is; zijn gebabbel woog niet zwaar: getrouwheid zwoer hij tegen iedereen, doch was met een stroo te misleiden; men kon hem alles doen zeggen, maar 't geen hij op dezen stond meende, had hij een minuut later vergeten en hij verloochende zijn eigen gezegsels. (Stijn Streuvels: De teleurgang van den Waterhoek. 1927)