Wat is de betekenis van Gezegsel?

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

gezegsel

(19e eeuw) (Vlaanderen, inf.) gebabbel. • (Leonard Lodewijk de Bo: Westvlaamsch Idioticon. 1870-73) • (Guido Gezelle: Dichtwerken. Volumes 9-10. 1886) • Maar de anderen loechen om de 't gezegsel van 't krom kafuk. (De Beweging. Jaargang 3. 1907) • Spikkerelle stond bij hem bekend als een lichthoofd, een onverstoorbare lustiga...

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gezegsel

o. Min. gebabbel, gepraat.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gezegsel

GEZEGSEL, o. (minachtend) praat, gebabbel.

Gerelateerde zoekopdrachten