Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 09-06-2020

geile aap

betekenis & definitie

(1942) (inf.) wellustige man, geilaard. Syn.: geilneef*.

• Je moest je schamen; dat spreekt van jonge hondjes en gedraagt zich als een oude, geile aap. (Johan Daisne: De trap van steen en wolken. 1942)
• De korporaal die mij les gaf was een enorme oude geile aap. (Rinus Ferdinandusse: Neem er eentje van mij. 1964)
• Herman, ik ben geen feministe, god bewaar me, maar echt waar, die geile aap staarde van de eerste seconde dat ik in z'n bureau was naar m'n borsten. (Herman Brusselmans: Mank. 2002)
• Als een geile aap hinkelde hij achter de karavaan aan waarin zij meeliep. (Gerrit Komrij: Villa Pouca: kroniek van een dorp. 2009)
• Dat hij nu juist vanavond op vrijersvoeten is gegaan. De geile aap!' (Rob van der Linden: De handelingen van Thomas. 2010)
• Uit hoeveel jonggestorven vrouwen kan hij kiezen, de geile aap? (Guus Kuijer: Izebel van Tyrus. 2011)

< >