Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 14-01-2021

fluitjepoep gaan

betekenis & definitie

(1940) (inf.) ervandoor gaan; doodgaan, sterven. Ook van zaken: 'Dat is fluitjepoep' (dat is weg, verdwenen). Uitvindsel van de Nederlandse volksschrijver Piet Bakker?

• 'k Begin al aerdig staif van de rimmetiek te worre en hoe eerder ik floitjepoep gae, des te liever het me is. (Piet Bakker: Branding. 1940)
• ... en dan wees ie op een stafkaart en ging er weer een stelletje jongens met z'n allen fluitjepoep en dan stak de generaal een vers strootje op. (Piet Bakker: De Slag, 1951)
• Zonder mijn was je fluitjepoep gegaan. (Piet Bakker: Kidnap. 1952)
• Fluitje-poep. Hoe men aan deze benaming kwam en waarom men het niet eenvoudigweg fluiten noemde, is mij onbekend. Zeker is het, dar men het niet overal op Walcheren zo hoorde noemen. Voorzover mij bekend was het alleen zuidwestelijk Walcheren waar het fluiten zo werd genoemd. (Neerlands volksleven. Volumes 14-15. 1964)
• Hij is fluitje-poep. (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Op die envelop stond geen adres, alleen „aan ons krantenmeisje". En jawel, brief fluitjepoep, zou Piet Bakker gezegd hebben. (Trouw, 26/01/1987)
• Turista', zeggen inwoners van Zuid- en Midden-Amerika tegen het ongemak waarvan ik mijn vrouw 's nachts melding moet maken. „Fluitjepoep. Die entrada, denk je niet?" Wie bestelt er ten zuiden van de olijfoliegrens ook zon salade? (Trouw, 08/07/1989)
• Als de dood is Otto dat die zak, mocht Otto eerder fluitjepoep gaan dan hij, dat die zak dus vooraan staat bij zijn graf en tot overmaat van ramp bij het afscheid ook nog het woord gaat voeren. (Hans Dagelet: De man met de vier o's. 2011)
• Maar toch, als je erop doordenkt: het was een mooie dood, geen lang ziekbed, geen pijn, geen gemartel, net als die gesneuvelde dienstkameraden tijdens die nachtelijke patrouille: hup, fluitje poep de pijp uit, geen tijd om na te denken. (Catalijn Claes: De weg die wij gaan. 2015)

< >