fluitjepoep gaan
(1940) (inf.) ervandoor gaan; doodgaan, sterven. Ook van zaken: 'Dat is fluitjepoep' (dat is weg, verdwenen). Uitvindsel van de Nederlandse volksschrijver Piet Bakker? • 'k Begin al aerdig staif van de rimmetiek te worre en hoe eerder ik floitjepoep gae, des te liever het me is. (Piet Bakker: Branding. 1940) • ... en dan wees...