(1970) (< Eng.) vals, onecht, nep; fake; niet authentiek. Maar ook: onbetrouwbaar, oneerlijk. In het Engelse taalgebied al opgetekend in 1839. Onder Amerikaanse studenten betekent het (sedert ca. 1984) geweldig, uitstekend. Begin 19e eeuw was een "bogus" een machine die werd gebruikt om valse munten te maken.
• Bogus Diamant Mijnen, onbereikbare robijnen, olieconcessies waar geen olie zit. Zie je me voor zo gek aan als ik er uitzie? (De waarheid, 09/10/1970)
• Van de ministers bank bestempelde Maudling het argument dat de bereikte voorwaarden ontoereikend waren als volstrekt „bogus" (vals): dit argument werd noch in Engeland noch op het continent geloofd. (NRC Handelsblad, 27/07/1971)
• Volgens inspecteur Schiavo hoeft het gebruik van ongeregistreerde onderdelen - bogus parts- niet direct te betekenen dat de veiligheid in gevaar is. (Het Parool, 11/03/1994)
• Sabena's opvolger DAT heeft evenmin weet van bestellingen bij Panaviation. Maar een verantwoordelijke van het logistiek departement erkent wel het probleem van bogus parts in de luchtvaartsector. "Vooral bij vliegtuigtypes waarvan er veel in omloop zijn, gebeurt het dat criminelen circuits opzetten in valse onderdelen of onderdelen die niet luchtwaardig zijn met valse certificaten verkopen", zegt hij. (De Morgen, 29/01/2002)