bogus
(1970) (< Eng.) vals, onecht, nep; fake; niet authentiek. Maar ook: onbetrouwbaar, oneerlijk. In het Engelse taalgebied al opgetekend in 1839. Onder Amerikaanse studenten betekent het (sedert ca. 1984) geweldig, uitstekend. Begin 19e eeuw was een "bogus" een machine die werd gebruikt om valse munten te maken. • Bogus Diamant Mijnen, onberei...