Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 18-06-2025

PHILEMON

betekenis & definitie

Philemon (Φιλημων), griekse eigennaam. Vermelding verdienen:

1. Philemon en Baucis, in de griekse sage een bejaard phrygisch echtpaar, dat ondanks zijn armoede aan Zeus en Hermes, die in de gedaante van sterfelijke reizigers onderdak zochten, een gastvrij onthaal bood, nadat rijke en aanzienlijke buurtgenoten hun deuren voor de goden gesloten hadden. Als straf daarvoor werd de streek door een overstroming in een moeras veranderd, waarbij de hut van Philemon gespaard bleef en tot een prachtige tempel omgevormd werd. Hierin deden de beide vrome echtelieden overeenkomstig hun wens dienst als priester, totdat ze hoogbejaard op dezelfde dag in bomen veranderd werden, Philemon in een eik, Baucis in een linde, die door de omwonenden vereerd werden. Aan de sage ligt waarschijnlijk een oude phrygische boomcultus ten grondslag.

Lit. Ovidius, Metamorfosen 8, 616-724. - L. Malten, Motivgeschichtliche Untersuchungen zur Sagenforschung. Philemon und Baukis (Hermes 74, 1939, 176-206; 75, 1940, 168-176). M. Beller, Philemon und Baucis in der europäischen Literatur. Stoffgeschichte und Analyse (Studien zum Fortwirken der Antike 3, Heidelberg 1967).

2. Philemon van Syracuse (ca. 365-264 vC), op Menander na de belangrijkste dichter van de attische z.g. Nieuwe Komedie. Philemon bracht het grootste deel van zijn leven door in Athene, waar hij in 307 het burgerrecht verkreeg. Hij zou 97 blijspelen geschreven hebben; daarvan zijn ca. 60 titels bekend en ca. 230 fragmenten bewaard gebleven. De eerste maal behaalde hij een eerste prijs bij de Dionysiën van 327 vC; bij de Lenaeën viel hem driemaal een eerste prijs ten deel. Bewerkingen van Philemons Εμπορος (De koopman) en Θησυρος (De schat) bezitten we volgens Plautus’ eigen getuigenis in diens Mercator resp. Trinummus; in zijn Mostellaria heeft Plautus hoogstwaarschijnlijk Philemons Φασμα (Het spook) nagevolgd. Voor zover na te gaan is, was Philemon, die tijdens zijn leven hoger gewaardeerd werd dan Menander, een meester in de dramatische techniek, het bedenken van verrassende wendingen en het opvoeren van de spanning. Tegenover deze positieve kwaliteiten staat echter een zekere neiging tot breedsprakig moraliseren; daarin gaf hij blijk van een pessimistische levensvisie, die met zijn bewondering voor Euripides kan samenhangen.

Lit. Fragmenten in T. Koek, Comicorum Atticorum Fragmenta 2 (Leipzig 1884) 478-539 en, met engelse vertaling, in J. Edmonds, The Fragments of Attic Comedy 3A (Leiden 1961) 2-97. - A. Körte (PRE 19, 2137-2145). - E. Rapisarda, Philemone Comico (Milaan 1939).

T. B. Webster, Studies in Later Greek Comedy (Manchester 1953) 125-151.

3. Philemon junior, zoon van Philemon (2) en, evenals deze, dichter van blijspelen. Hij zou 54 stukken geschreven en zesmaal een eerste prijs behaald hebben. Van zijn werk zijn slechts 13 regels bewaard gebleven.

Lit. Fragmenten in T. Koek, Comicorum Atticorum Fragmenta 2 (Leipzig 1884) 540 en, met engelse vertaling in J. Edmonds, The Fragments of Attic Comedy 3A (Leiden 1961) 250-253. [Nuchelmans]

4. Philemon, welgesteld christen, waarschijnlijk uit Colossae, in wiens huis de christengemeente aldaar vergaderde. Misschien was Philemon in Ephese door Paulus voor het christendom gewonnen (Phm 19). Een van zijn slaven, Onesimus, was naar Rome gevlucht (of althans naar de plaats van Paulus’ gevangenschap; zie Gevangenschapsbrieven) en daar door Paulus bekeerd. Met een aanbevelingsschrijven stuurde deze Onesimus naar zijn meester terug; zie Philemon (Brief). [Bouwman]

< >