Macedonië (Μακεδονια, latijn Macedonia), noordelijk buurland van Griekenland.
I. In het noordwesten grenst Macedonië aan Illyrië, in het noorden aan thracisch-illyrisch gebied, in het zuidwesten aan het stamverwante Epirus, in het zuiden aan Thessalië, in het oosten aan de Golf van Therme, in het noordoosten aan Thracië, waarvan Macedonië wordt gescheiden door de rivier de → Strymon. De belangrijkste verbinding over land met het zuiden wordt gevormd door het Tempedal. Alleen het oostelijke deel van Macedonië is vlak. Twee rivieren monden uit in de Golf van Therme: de → Axius, die van noord naar zuid, en de Haliacmon, die in zijn benedenloop van zuidwest naar noordoost stroomt. De kustvlakte bestond uit twee districten: Botiaea, tussen de Axius en de Haliacmon, en Pieria, ten zuiden van de Haliacmon. Ten oosten van de Axius lag Mygdonia. Aanvankelijk lag het zwaartepunt van Macedonië in de bergstreken, die tot aan de tijd van Philippus II onder gezag stonden van zelfstandige dynastieën. De belangrijkste van deze districten waren Elimea, halverwege de Haliacmon, en Orestis, langs de bovenloop van de Haliacmon. Van hieruit zijn de Macedoniërs in de loop van de 7e en 6e eeuw in de kustvlakte doorgedrongen. Ten tijde van koning Archelaüs (413-399) werd de hoofdstad van → Aegae, dat in de bergen ligt, verplaatst naar Pella, ca. 45 km meer naar naar het oosten, in de vlakte; Aegae bleef echter de plaats waar de macedonische koningen begraven werden. Contacten overzee verliepen via de havens → Pydna en Methone, aan de Golf van Therme, en Amphipolis aan de Strymon. Pas tijdens de regering van Philippus II kwamen deze steden in macedonische handen; Thessalonica, gesticht in 316 door Cassander (316-297), werd tenslotte de belangrijkste havenstad.
De economische rijkdom van Macedonië was gebaseerd op veeteelt (paarden) en landbouw (graan, wijn, vruchten) en vooral op export van hout (voor de bouw van schepen, speciaal in Athene) en exploitatie van de goud- en zilvermijnen aan de benedenloop van de Strymon.
II. In het neolithicum (3500-2000) en in de bronstijd behoorde Macedonië tot een cultuurcomplex van zuid- oosteuropese oorsprong. Ca. 1150 vestigde zich van het noorden uit een nieuwe bevolkingsgroep in het land. Deze invasie heeft mogeliijk ook de stoot gegeven tot de komst van de Doriërs in Griekenland. Herodotus (1, 56) noemt onder deze Doriërs de Macedni. Een deel van deze Macedni vestigde zich blijvend in het land dat naar hen Macedonië ging heten.
Vanaf de 7e eeuw vC werd Macedonië geregeerd door het koningshuis van de Argeaden (zie aldaar voor een volledige lijst). In de praktijk was het koningschap erfelijk; een opvolger moest echter door de legervergadering erkend worden. De adel van hetairoi had een grote bestuurlijke en militaire inbreng en vormde een rem op een onbeperkt absolutisme van de koning. In het leger leverde de adel de ruiterij, de vrije boerenstand de infanterie.
De eerste in de lijst van koningen is → Perdiccas I, ca. 640. Van ca. 514-479 stond Macedonië onder perzische controle. Spoedig daarna begon het koningshuis aansluiting te zoeken bij Griekenland, vooral onder → Alexander I (495-450/440) en Archelaüs (413-399). De eerste grote koning was → Philippus II (359-336). Hij werd opgevolgd door zijn zoon → Alexander de Grote (336-323). Bij zijn vertrek naar Azië liet Alexander het bestuur van Macedonië over aan een plaatsvervanger, Antipater, die tot 319 regeerde.
Na diens dood werd het land tot 317 geregeerd door → Polyperchon en daarna door Cassander, de zoon van Antipater, tot 298. Met de vermoording van Alexander IV, zoon van Alexander de Grote en Roxane, was het huis van de Argeaden uitgestorven. Na een periode van strijd, waarbij → Pyrrhus, Lysimachus en Ptolemaeus Ceraunus vergeefs trachtten blijvend de macht in handen te krijgen, slaagde → Antigonus II Gonatas (276-239), de kleinzoon van een gelijknamige generaal van Alexander de Grote, erin de kortstondige heerschappij van zijn vader, Demetrius I Poliorcetes, voort te zetten en een nieuwe dynastie te vestigen, die der Antigoniden. Onder Antigonus en onder zijn opvolgers → Demetrius II (239-229) en Antigonus III Doson (229-221) bleef Griekenland in een positie van wisselende afhankelijkheid ten opzichte van Macedonië. Onder Philippus V (221-179) begon de positie van Macedonië af te brokkelen door de romeinse interventie in het Oosten. De laatste koning van het zelfstandige Macedonië was → Perseus (179-168).
Na diens nederlaag tegen de Romeinen verdeelden dezen Macedonië in vier districten, met de hoofdsteden Amphipolis, Pella, Pelagonia en Thessalonica. De burgers van elk van deze vrije staatjes konden geen rechtsgeldige huwelijken noch handelscontracten sluiten met burgers van een van de drie overige; ze mochten bovendien geen goud of zilver winnen noch hout vellen voor schepen.
III. Na de mislukte opstand van Andriscus, die zich voor een zoon van Perseus uitgaf, richtte Rome in 148 vC de provincie Macedonia op, die Macedonië, Epirus, een groot deel van Illyrië en tot 27 vC ook geheel Griekenland omvatte; de hoofdstad was Thessalonica. De senatoriale provincie Macedonië (sinds 27 vC) werd met een korte onderbreking van 15 tot 44 nC, toen ze samen met Achaia onder de legaat van Moesië stond, bestuurd door een proconsul met de rang van praetor.
Romeinse coloniae werden o.a. gevestigd in Cassandrea, Dium, → Dyrrhachium, Pella, Philippi en Stobi; de voornaamste civitates liberae van de provincie waren → Thessalonica, Amphipolis, Abdera en Aenus. Sinds de reorganisatie van het romeinse rijk onder Diocletianus en Constantijn behoorde de provincie Macedonië enige tijd tot de dioecesis Moesia, totdat deze ca. 350 verdeeld werd in een dioecesis Dacia en een dioecesis Macedonia; tot deze laatste behoorden de provincies Macedonia, Thessalia, Achaia, Epirus Nova, Epirus Vetus, Praevalitana en Crea.
Lit. F. Geyer/O. Hoffmann (PRE 14, 638-671). - S. Casson, Macedonia, Thrace and Illyria (Oxford 1926). F.
Geyer, Makedonien bis zur Thronbesteigung Philipps II. (Historische Zeitschrift, Beiheft 19, 1930). F. Granier, Die makedonische Heeresversammlung (München 1931). F. Hampl, Der König der Makedonen (Diss. Leipzig, Weida 1934).
W. A. Heurtley, Prehistorie Macedonia (Cambridge 1939). M. Rostovtzeff, The Social and Economie History of the Hellenistic World (Oxford 1941). P.
Cloché, Histoire de la Macédoine (Paris 1960). E. Will, Histoire politique du monde hellénistique 1-2 (Nancy 1966v). B. Laourdas/C. Makaronas edd., Ancient Macedonia. Papers read at the first international Symposium held in Thessaloniki, 26-29 August 1968 (Saloniki 1970). [Wes]