Isbaäl (hebr. ‘ïs-ba'al: 1Kr8,33; 9,39; voor de betekenis z.o.), opzettelijk misvormd tot Isboset (hebr. 'is-boset: man van schande), zoon van Saul. Na de dood van Saul werd hij door Abner tot koning uitgeroepen, en resideerde wegens het gevaarlijke opdringen van de Filistijnen in Machanaïm.
Toen hij de steun van Abner verloor kon hij zich niet meer staande houden en werd hij na een tweejarige regering verraderlijk vermoord. Zijn aanhangers sloten zich toen aan bij David, die in Hebron over de stam Juda regeerde. David bestrafte de moordenaars en liet Isbaäl in het graf van Abner te Hebron begraven (2Sm 2-4). De naam Isboset is ontstaan als opzettelijke misvorming van de naam Isbaal of Esbaai (man van Baal; of volgens Albright: Baal bestaat (‘is = jes = ’it), toen men vergeten was dat Baal ook Jahwe kon betekenen en men aan de naam aanstoot ging nemen. [v. d. Bom]