Naam van een romeinse landvoogd (1) en drie oudchristelijke figuren.
1. Felix (Marcus Antonius Felix), vrijgelatene van keizer Claudius, broer van Pallas, eerst gehuwd met Drusilla, kleindochter van de triumvir Antonius, later met Drusilla, dochter van koning Herodes Agrippa I (de naam van zijn derde vrouw is niet bekend), landvoogd (52-59). In deze functie liet hij de hogepriester Jonathan vermoorden en onderdrukte hij verschillende opstanden. De vleiende rede van Tertullus (Hand 24,2-8) geeft een gunstig getuigenis over zijn bestuur, maar Tacitus (Annales 12,54: Historiae 5,9) veroordeelt zijn bewind in de scherpste bewoordingen. Voor zijn rechterstoel moest Paulus verschijnen; later sprak Paulus met hem en Drusilla (24, 24-27). Felix werd naar Rome teruggeroepen, door de joden aangeklaagd, maar vrijgesproken (Ant. 20,8, 9); Sicariërs.
Lit. Schürer 1, 571-579. [v. d. Born]
2. Felix, bisschop van Rome (269-274). Slechts weinig is van hem bekend. Een brief van hem aan de synode van Antiochië, die Paulus van Samosata afzette, is verloren gegaan. Felix werd in de Callixtuscatacombe bijgezet.
3. Felix van Nola, belijder, waarschijnlijk gefolterd tijdens de vervolging van Decius (ca. 250). → Paulinus van Nola schreef sedert 394 ieder jaar op Felix’ feestdag (14 jan.) een Carmen Natalicium (14 in totaal: CSEL 29 en 30) en liet twee basilica’s op diens graf oprichten.
Lit. R. C. Goldschmidt, Paulin’s Churches at Nola (Amsterdam 1940). [Bartelink]
4. Zie Minucius Felix.